Een nieuwe film van Martin Scorsese is altijd iets om naar uit te kijken, ook al is het inmiddels ruim veertien jaar geleden dat hij zijn laatste onbetwiste meesterwerk, Goodfellas, afleverde. Als Scorsese ervoor kiest om een bepaald verhaal te vertellen is dat altijd omdat dat verhaal hem persoonlijk heeft gegrepen, en dat vertaalt zich in een kenmerkende energie, een aanstekelijk enthousiasme dat ook van mindere Scorsese-films als Casino en Gangs of New York afstraalt. Met The Aviator is het al niet anders. Hoewel het hoofdrolspeler Leonardo DiCaprio was, die met het idee voor een film over de jonge jaren van Howard Hughes op de proppen kwam, moet het levensverhaal van de excentrieke tycoon, filmmaker en vliegenier Scorsese onmiddellijk hebben aangesproken. De cinefiele regisseur kon zich uitleven in het tot leven brengen van de Golden Age van Hollywood, en zal zich hebben kunnen identificeren met het niet aflatende perfectionisme dat Hughes in al zijn ondernemingen tentoonspreidde. Met het enthousiasme en de zorg voor details zit het in The Aviator dan ook wel goed, maar een nieuw meesterwerk van Scorsese is deze film helaas niet geworden.
Scorsese schetst Howard Hughes, die zijn laatste jaren op een hotelkamer sleet als s wereld meest beruchte kluizenaar, als een man die tot grote hoogten en eenzame diepten gedreven werd door zijn obsessie met perfectie. Het verhaal begint temidden van de productie van Hells Angels, Hughes gooi naar het ultieme oorlogsepos, waarvoor zesentwintig peperdure cameras, tientallen vliegtuigen en piloten, en vier miljoen dollar van Hughes industriële kapitaal werden ingezet - destijds een ongekend hoog bedrag. De dan 24-jarige Hughes regisseert de film zelf, en staat erop dat vooral de luchtgevechten zo realistisch mogelijk worden uitgevoerd (de productie kostte dan ook drie piloten het leven). Hij neemt een meteoroloog (Ian Holm, die in deze film fungeert als comic relief) in dienst om hem aan wolken te helpen, die hij als achtergrond nodig heeft om de snelheid van zijn vliegtuigen zichtbaar te maken. En dan, wanneer Hells Angels eindelijk af is, doet de geluidsfilm zijn intrede. Hughes bedenkt zich geen moment en besluit de film opnieuw op te nemen, maar dan als talkie. How much of it?, vraagt zijn assistent. All of it. Scorsese had het zelf kunnen zeggen.
Hells Angels wordt een doorslaand kassucces, en Hollywood ligt aan Howard Hughes voeten. Die glamoureuze wereld comprimeert Scorsese in de schitterend vormgegeven set van de nachtclub The Cocoanut Grove, waar de jonge industrieel uit Texas ineens aan tafel zit met Errol Flynn en zijn nieuwste verovering, de zelfbewuste Katharine Hepburn. Niets lijkt Hughes te kunnen stoppen: terwijl hij met de ene na de andere filmdiva wordt gespot, wordt zijn volgende film (Scarface) eveneens warm onthaald en vestigt hij een snelheidsrecord in het revolutionaire, door hemzelf ontworpen H-1 vliegtuig. Maar Hughes heeft een fatale zwakte, zoals het een tragische held betaamt. Zijn obsessie met perfecte hygiëne (die in de nogal faciele proloog van de film wordt verklaard vanuit zijn jeugd) ontaardt in een pathologische smetvrees, die ervoor zal zorgen dat de jeugdige hemelbestormer zichzelf onherroepelijk zal kortwieken.
De innerlijke verscheurdheid van de flamboyante tycoon wordt op volkomen overtuigende wijze vertolkt door Leonardo DiCaprio, die het verdient om met deze rol zijn pretty boy-imago voorgoed van zich af te schudden (als hij dat al niet had gedaan in Gangs of New York). Hij zet een complexe, tegenstrijdige persoonlijkheid neer, een tegelijkertijd zelfverzekerde en doodsbange man, die zonder aarzeling de strijd aangaat met Pan Am-president Juan Trippe (een prima rol van Alec Baldwin) terwijl hij zich barricadeert in zijn eigen filmzaal naakt, ongeschoren en totaal verlamd door zijn angst voor bacterieën. Scorsese projecteert de luchtgevechten uit Hells Angels op het trillende, ineengedoken lijf van DiCaprio, en visualiseert zo de strijd die in zijn gekwelde geest woedt.
Het is niet eenvoudig te zeggen waarom Scorsese met The Aviator uiteindelijk niet het niveau van zijn beste films haalt. De aandacht voor details is onberispelijk; Scorsese kent de periode die hij hier tot leven brengt als weinig anderen, en hij heeft al zijn aanzienlijke talenten aangewend om de wereld van Howard Hughes een soort vanzelfsprekende authenticiteit te verlenen. Leonardo DiCaprio bewijst een hele goeie keuze voor de hoofdrol te zijn geweest, en ook de meeste bijrollen zijn goed bezet (al is het even wennen aan Cate Blanchetts interpretatie van Hepburns gekunstelde bravoure). Een vliegtuigcrash middenin Beverly Hills is adembenemend geënsceneerd. En natuurlijk is ook over de cinematografie nagedacht: Scorsese geeft het eerste deel van de film een uniek verschoten kleurenpalet mee, om de opkomst van de eerste Technicolor-kleurenfilms te weerspiegelen.
Toch voelt het alsof de film simpelweg de verplichte episodes uit het leven van Hughes afwerkt; er is niet gekozen om één verhaallijn te laten domineren, en daardoor komen alle verhaallijnen slechts gedeeltelijk uit de verf. Voorbeeld: de geschiedenis van de Hercules alias de Spruce Goose, s werelds grootste vliegtuig dat Hughes voor het Amerikaanse leger had willen bouwen, maar dat pas twee jaar na het einde van WO II vliegklaar was. Het is een verhaal dat niet in deze film mocht ontbreken, maar zo voelt het dus ook precies. Alsof het wordt verteld omdat het nou eenmaal verteld moet worden, net zoals Hughes gevecht met een vijandige senaatscommissie en zijn verergerende smetvrees getoond moeten worden. Wanneer de Hercules dan uiteindelijk toch vliegt, met Hughes aan het stuur, levert dat niet de opwindende climax op die Scorsese voor ogen had. Als even later de film is afgelopen, ben je een heel stuk wijzer geworden over de haast vergeten gloriedagen van een ware pionier. Martin Scorsese toont zich met The Aviator weer eens de ideale geschiedenisleraar maar als verhalenverteller hebben we hem wel eens beter gezien.