Twee joodse neven reizen af naar Polen om locaties te bezoeken die belangrijk waren in het leven van hun oma. Een ouderlijk huis en een concentratiekamp. Grootmoeder is laatst overleden en heeft het tweetal geld nagelaten, dat ze nu dus gebruiken om dichter bij haar te komen. David en Benji waren ooit onafscheidelijk, ze struinden door New York met een zak vol wiet en hingen rond in kroegen. Maar dat is inmiddels alweer even geleden.
Dit is de tweede film van regisseur en nu ook hoofdrolspeler Jesse Eisenberg, en hij heeft duidelijk alleen het goede afgekeken bij medeberoepsneuroot Woody Allen, met wie hij samenwerkte aan Café Society. Als David speelt hij in deze film de normale van de twee, een sociaal ongemakkelijke huisvader die reclamebanners op websites verkoopt. En hij kruipt vol overtuiging in deze overmatig zelfanalytische rol, terwijl hij ook aan de touwtjes trekt van het arthousedrama.
De titel slaat echter vooral op de rol van tegenspeler Kieran Culkin, die de Golden Globe voor beste bijrol in de wacht sleepte en lijkt af te stevenen op een Oscar. Benji is een echte lastpak, maar wel een om van te houden. En achter zijn pretoogjes schuilt ook een diepe, onderliggende pijn. Hij is het type dat geen vast werk heeft, maar elke kamer die hij binnen wandelt injecteert met een enorme dosis energie en plezier. Hij heeft ook lak aan de mening van anderen en deinst er niet voor terug om zijn persoonlijke visie ongewild op tafel te gooien.
Een weinig genereuze lezing is dat Culkin dezelfde rol speelt als in Succession, die van de geliefde ondeugende schelm met het hart op de tong. Maar Benji is toch een ander beestje dan Roman Roy: gemankeerder, kwetsbaarder en diepzinniger. Ja, hij kan elke sociale situatie ontmantelen op een manier die voor neef David al moeilijk genoeg is om te navigeren onder normale omstandigheden. Maar zijn fratsen zijn hier niet ingegeven door een incompetente kant, Benji heeft een moeilijker te definiëren drang. Iets pathologisch, wat je bij zijn personage in Succession nooit zult aantreffen.
Hoezeer Culkin ook de show steelt, het echte gewicht van het verhaal heeft Jesse Eisenberg aan zichzelf toegekend. Dat zit namelijk in de scène waarin David breekt, zodra Benji na een uitbarsting tegen hun reisgezelschap de kamer heeft verlaten. David is net iets te open tegen de rest, terwijl hij zijn hart uitstort over de situatie, uitgebreid zijn verleden met Benji uit de doeken doet en zijn eigen jaloezie en onvermogen in de ogen staart. Zijn monoloog eindigt wanneer Benji in de naastgelegen kamer op een piano begint te spelen. Pure, gecompliceerde filmmagie.
A Real Pain had gemakkelijk een gekunstelde film kunnen worden, vandaar ook die eerdere vergelijking met Woody Allen. Maar Eisenberg heeft iets bijzonders te pakken, iets wat uit het leven gegrepen voelt. Dat was in de originele opzet waarschijnlijk niet gelukt, toen hij een verhaal op het oog had van twee vrienden die een kameraad van vroeger gingen opzoeken in Mongolië. Na wat herschrijven werd het verhaal gegronder en kreeg de buddyrelatie beter vorm.
Dat ze twee neven zijn, is een gouden greep. Binnen families ontstaan vaker hechte vriendschappen, die altijd kunnen overgaan. Maar een familieband betekent ook dat je elkaar nooit helemaal uit het oog verliest, en het is ook weer niet zo dicht bij elkaar als broers. Het is de ideale voedingsbodem voor het soort verhaal dat Eisenberg hiermee wil vertellen, met een innige band die kapot is gegaan, met oud zeer en een diepere nieuwe pijn waaraan niet valt te ontsnappen.
Het verhaal zelf is niet erg vernieuwend, maar de manier waarop het verteld wordt is ideaal om de boel te laten opleven. Zo ontstaat een tragische buddykomedie, waar de Holocaust overheen hangt, maar ook ruimte is voor levendigheid en levensvreugde, voor pijnlijk grappige situaties en wrangheid. Een goede film is meer dan de som der delen, en dat heeft Jesse Eisenberg met A Real Pain zeker voor elkaar. Het laatste shot onderstreept dat nog eens krachtig en bezegelt definitief: deze film is bijzonder.