De kunst van computeranimators om dieren realistisch en prachtig tot leven te brengen, zowel qua uiterlijk als gedrag, is inmiddels niet nieuw meer. Je kunt er gewend aan raken, maar het blijft indrukwekkend. Maar deze technische perfectie brengt ook een uitdaging met zich mee: een getekend dier kan allerlei menselijke gezichtsuitdrukkingen meekrijgen, maar een realistisch digitaal dier is beperkt in het overbrengen van emoties. Dat probleem speelt ook in Mufasa: The Lion King, maar dat is niet de grootste tekortkoming.
De kleine Kiara, de dochter van Simba en Nala, moet alleen achterblijven met Rafiki, Timon en Pumba terwijl een flinke storm met onweer op komst is. Om haar bezig te houden vertelt Rafiki het verhaal van haar grootvader Mufasa en hoe hij ooit koning werd.
Het probleem is dat deze prequel spanning probeert te halen uit achtervolging en doodsbedreiging, maar dat voelt vrij nutteloos als de uitkomst als vaststaat. Iedereen die The Lion King heeft gezien, of het nu de originele tekenfilm of de CGI-remake is, weet al hoe het verhaal eindigt: Mufasa wordt koning, broer Scar wordt zijn vijand en het lot van de savanne ligt vast.
In het ondoordachte scenario staan drie vragen centraal. Gaat het Mufasa lukken om uit de klauwen te blijven van een groep moordlustige leeuwen? Gaat het Mufasa lukken om dat mythische gebied waar alles groen en rijk is te vinden? Is het ideaal van de 'circle of life', waarin dieren vredig met elkaar kunnen samenleven, haalbaar? Het antwoord is natuurlijk telkens ja. Een prequel zou echter niet moeten draaien om de vraag of iets gaat lukken als dat bij voorbaat al duidelijk is.
Toch heeft Mufasa: The Lion King zijn sterke momenten. Het falende plot is op zichzelf goed verteld, vooral vanwege de relatie tussen Mufasa en zijn broer. Vanaf hun eerste ontmoeting is het wachten op het moment dat de twee het niet meer met elkaar kunnen vinden. De oplopende spanning houdt de interesse en aandacht goed vast.
Dit subplot is veel interessanter dan de raamvertelling, want die bestaat vooral uit fanservice. De film opent met een zonsopgang en Afrikaanse gezang dat doet denken aan The Lion King. Alle dieren bewegen zich richting Pride Rock en Timon en Pumba doen hun best om hun paradepaardje ten gehore te brengen. De talloze knipogen naar het origineel roepen misschien nostalgie op, maar het voelt bedacht en gemakzuchtig.
Visueel is de film een lust voor het oog. Het Zuid-Afrikaanse landschap, deels authentiek, deels digitaal, is prachtig weergegeven. De animatie is indrukwekkend, zelfs met de beperkingen in gezichtsuitdrukkingen. De stemacteurs verrichten uitstekend werk. Nieuwkomers zoals Mads Mikkelsen brengen kracht en nuance, hoewel de invloeden van Jeremy Irons' Scar duidelijk merkbaar blijven. Leuk detail is dat de dochter van Beyoncé (Nala in de versie uit 2019) is te horen als Nala's dochter Kiara.
Voor de muziek deed Disney weer een beroep op Lin-Manuel Miranda. Erg memorabel zijn de liedjes in eerste instantie niet. Het nummer van slechterik Kiros blijft hangen, maar niet in positieve zin: het begint nog lekker sinister, maar het ontspoort in een kinderachtig refrein dat catchy wil zijn met een tekst zoals 'you're gonna go bye-bye'.
Ondanks het gebrek aan echte spanning - er staat immers niets wezenlijks op het spel - blijft de film toch boeien. Voor de bredere mythologie is het echter teleurstellend dat de prequel het idee verstoort van een eeuwenlang gevestigd leeuwenrijk. Het origineel, losjes gebaseerd op Hamlet, presenteerde het koninkrijk van Mufasa als een stabiele, tijdloze en machtige dynastie. De prequel ontkracht dit beeld en sluit daardoor niet lekker aan. Voor nieuwe kijkers is het misschien beter om met deze film te beginnen en pas daarna The Lion King.