De Noorse filmmaker John Andreas Andersen heeft een missie, zoveel is duidelijk: zijn landgenoten wijzen op naderend eco-onheil. In het knap gemaakte The Quake (2018) liet hij Oslo al letterlijk de afgrond in kukelen. En nu is er The North Sea, waarin een olieramp van apocalyptische proporties het Scandinavische land (plus de rest van het continent) dreigt te verzwelgen.
The North Sea begint geduldig, als een typisch Scandinavisch drama eigenlijk. Sofia staat op het punt om bij Stian en diens zoontje in te trekken. Hun relatie is nog pril, er wordt gesuggereerd dat beiden woelige tijden achter de rug hebben, maar er is voorzichtig geluk. Stian werkt als technicus op boorplatforms. Sofia heeft dezelfde werkgever, maar werkt aan land als operateur van een op afstand bestuurbare mini-onderzeeër. Je voelt al aankomen dat dat nog verdomd handig van pas gaat komen.
Want als Stian wordt uitgezonden naar een nabijgelegen boorplatform gaat het mis. Door een onderzeese aardverschuiving dreigt het hele platform in zee te zakken. Stian werpt zich op om aan die ene cruciale hendel te trekken, op de bodem van de zee, vlák voor de hele boel naar de kelder gaat. Uiteraard mislukt dat en zit hij vervolgens vast, verstoken van communicatie. Niets aan te doen, zegt de oliemaatschappij tegen Sofia, maar die besluit anders. Een spannende race tegen de klok begint, terwijl langzaam duidelijk wordt dat deze ramp catastrofale consequenties heeft en alle Noorse platforms zo snel mogelijk geëvacueerd moeten worden.
In Hollywood hadden ze een dergelijk verhaal tot gigantische proporties opgeblazen, maar de naturalistische Scandinavische hand komt The North Sea zeer ten goede. De personages, met name heldin Sofia, zijn ook goed ontwikkeld, wat bij soortgelijke films uit Amerika vaak minder het geval is. Uitzondering is Arthur, Sofia's collega die stiekem een oogje op haar heeft. Zonder iets te willen verklappen: het hele bestaansrecht van dit personage zit 'm werkelijk in één specifieke actie, terwijl we toch zeker vijf kwartier in 'm hebben zitten investeren. Schoonheidsfoutje in een verder strak dichtgetimmerd script.
Want behalve vermaken en ontroeren, wil The North Sea natuurlijk ook een boodschap overbrengen, zoals iedere goede rampenfilm de kijker een spiegel voorhoudt. En waar meteorieten en plotselinge ijstijden misschien een beetje ver-van-je-bedshows zijn, is een olieramp, hetzij minder omvangrijk, dat natuurlijk niet. Stof om over na te denken dus.
Wat ook fijn is, is dat er niet nodeloos veel CGI aan te pas komt in The North Sea, maar als dat wel het geval is, is het adembenemend. Je vraagt je of hoe ze dat flikken in een bescheiden filmland als Noorwegen. Het ligt voor de hand dat regisseur John Andreas Andersen binnenkort iets soortgelijks mag maken in Amerika, zoals vaker het geval is met Europese regisseurs die in eigen land een goede genrefilm afleveren.