Kunt u zich die griezelig symmetrische buitenwijk uit Edward Scissorhands nog herinneren? Die steriele omgeving met die eeuwig gemoedelijke sfeer waarin ieder huis en tuinhek er zo identiek uitziet alsof het lijkt dat er onderling afspraken over zijn gemaakt? Afgezien van het bizarre feit dat zich aan de voet van die wijk op een donkere heuvel een gotisch kasteel bevindt, lijkt er meer aan de hand. Waarom geeft zulke ogenschijnlijke vrolijkheid zon onbehaaglijk gevoel? Alsof achter alle melkwitte glimlachjes een duister geheim schuilgaat. Diezelfde sinistere ondertoon, die te vinden is in Tim Burtons Charlie and the Chocolate Factory, kun je bijna alleen maar omschrijven door het met een andere Burton-film te vergelijken; er is maar moeilijk een vinger op te leggen.
Ze zeggen wel eens dat in Hollywood geen auteursfilms worden gemaakt, maar Burton (Sleepy Hollow, Big Fish) bewijst telkens weer opnieuw dat hij een bijzondere uitzondering op de regel is. Zodra hij als regisseur geen carte blanche heeft om geheel zijn eigen artistieke vrijheden te volgen laat hij dat maar al te graag horen, zoals het geval was bij zijn remake van Planet of the Apes. Hij wond er tijdens interviews geen doekjes om: studio Fox zou zich als een absoluut heerser hebben opgesteld. Dat nooit weer. Burton is inderdaad op zijn best als hij zijn eigen eigenzinnige koers vaart. Dat hij daar af en toe een enorme hit mee scoort is leuk meegenomen. Ook met zijn laatste film kan hij nooit een massapubliek voor ogen hebben gehad, daar is zijn Charlie veel te maf voor.
Fans van die eerdere bewerking van Roald Dahls boek uit 1971 met Gene Wilder als directeur van de kleurrijke chocoladefabriek zouden zich wel eens dood kunnen schrikken als ze zien wat Burton ervan heeft gemaakt. Het verhaal is natuurlijk nog hetzelfde en misschien wel loyaler aan het boek dan zijn voorganger, maar de toon is radicaal anders. Roald Dahl zelf was naar verluidt nooit gecharmeerd van de eerste verfilming en dat is niet verwonderlijk. De excentrieke schrijver kon als geen ander de fantasie van kinderen tarten, maar dat hij geen warme persoonlijkheid was droop van iedere pagina. Hij zag in de film vooral het suikerlaagje terug, maar miste de haaientanden. In dat opzicht is het wonderlijk dat Tim Burton, die als geen ander geschikt is de plagerige randjes er weer aan te plakken, pas nu zijn visie op de roman loslaat. Was Gene Wilder als Willy Wonka meer een ietwat vreemde, maar vooral gezellige suikeroom, Johnny Depp is als de chocolateer voer voor de psychiatrie. Zijn Wonka is een wereldvreemde figuur, contactgestoord en zonder een hoge pet op van de mensheid. Depp sluit je niet direct in je armen, tot de aftiteling blijft hij eigenlijk een griezel. Burton doet door middel van een reeks korte flashbacks (met een gastoptreden van Christopher Lee) Wonkas jeugd uit de doeken. Het werkt verhelderend, maar laat ook de fascinatie die we hebben intact.
Alles wat je hier ziet kun je eten, inclusief mijzelf. Maar dat is kannibalisme, iets waar ze in veel landen niet van gecharmeerd zijn. De verbijsterde gezichtjes van het clubje genodigden (ze vonden allen een gouden wikkel in een Wonkareep en wonnen een dag toegang tot de fabriek) na deze woorden zullen worden weerspiegeld in een groot deel van het publiek bij het zien van de film. Wie een kant en klare maaltijd verwacht komt bedrogen uit. Dat is de verdienste van Burton, die zijn eigen universum creëert, waar evengoed ruimte is voor een krankzinnige verwijzing naar de filmklassieker 2001: a Space Odyssey en waar af en toe met dubbelzinnige woordgrappen wordt gestrooid. Dahl (hij overleed in 1990) zei nooit een voorstander te zijn geweest van boekverfilmingen, maar ik kan me niet voorstellen dat hij een grijns hier en daar in bedwang had kunnen houden. Danny Elfmans meesterlijke muziek (inclusief liedjes die klinken alsof Queen heeft besloten voor Sesamstraat te componeren) maakt deze cultklassieker in wording compleet. Charlie and the Chocolate Factory eindigt met een moraal, maar die kan ik van niemand beter hebben dan van Tim Burton.