Ondanks het feit dat Dominik Moll in zijn nieuwe film Lemming heel beknopt uitlegt hoe het nou werkelijk zit, zal de mythe dat lemmingen suïcidaal zijn en zich eens in de zoveel jaar van een rots werpen, ongetwijfeld standhouden. De feiten spreken nou eenmaal minder tot de verbeelding dan de fictie die in bijvoorbeeld Walt Disneys White Wilderness (1958) werd opgevoerd. In deze documentaire springen de beestjes massaal de dieperik in, maar naar verluidt werd dat volledig in scène gezet nadat bleek dat lemmingen helemaal niet zo levensmoe waren als gedacht. De filmmakers zouden de weerloze beestjes op een klif hebben gezet en ze tot collectieve zelfmoord hebben gedreven. Nee, dan de werkelijkheid: het is aangetoond dat lemmingenpopulaties eens in de zoveel jaar explosief groeien. De oorzaak is nog niet volledig opgehelderd, maar duidelijk is dat deze cyclische overbevolking de knaagdiertjes dwingt om een trektocht te maken op zoek naar voedsel. De meeste overleven deze barre tocht niet en verdrinken bij het oversteken van rivieren en meren. Niet omdat ze het leven beu zijn, maar omdat ze uitgeput raken. Suïcidaal kun je ze dus niet noemen, hooguit overmoedig.
Hoe komt een Scandinavische Lemmus lemmus terecht in de afvoerpijp van een Frans echtpaar? Deze vraag is op zichzelf al een reden om de film te gaan kijken, maar hij doet net zo weinig ter zake als de inleiding van deze recensie. Ter bevrediging van s mans nieuwsgierigheid komt de film in de slotscène nog wel met een verklaring, maar van belang is dat niet. De gewraakte lemming is niet veel meer dan een symbool, een voorbode van chaos en ontwrichting. Het beest heeft weliswaar een prominentere rol dan de olifant uit Gus van Sants Elephant, maar hij is eigenlijk net zo irreëel.
Het eerste uur van Lemming is een pareltje op zich en kent diverse rariteiten en onverwachte uitspattingen. Ze zijn behoudend gedoseerd zodat de film geen moment uit de band springt en de ene verrassing nog leuker uitpakt dan de ander. Zo is daar bijvoorbeeld het opmerkelijke beroep van Alain Getty (Laurent Lucas). Hij is specialist op het gebied van de domotica (binnenhuis automatisering) en ontwikkelaar van een vliegende webcam. In een fascinerende openingsscène geeft hij daar een vlekkeloze demonstratie van, halverwege de film gaat het op hilarische wijze mis, en nog weer later in de film gebruikt hij de uitvinding voor praktijken die het daglicht niet verdragen. Tussen al deze momenten in zit de vondst van de lemming. Tot die vondst gaat alles goed, daarna is niets meer zoals het was.
Op de avond dat Alain zijn baas Richard (André Dussolier) en diens echtgenote Alice (Charlotte Rampling) uitnodigt voor een etentje, ontdekt Alains vrouw Bénédicte (Charlotte Gainsbourg) dat het water in de gootsteen niet meer doorloopt. Het etentje wordt een ramp. Niet door de verstopping, maar door de bitse Alice, die zelfs tijdens het eten nog haar zonnebril ophoudt en een ontboezeming doet die de sfeer meteen verpest. Nog voor het hoofdgerecht wordt opgediend, stappen de gasten al weer op, maar niet voordat Alice nog een sneer uitdeelt aan het adres van Alain en Bénédicte en een deuk slaat in hun voorbeeldige bestaan.
Alice, die zó koud door Rampling wordt neergezet, dat ze op je netvlies spontaan in Isabelle Huppert verandert, verstoort later nog een keer de orde en begaat uiteindelijk een wanhoopsdaad. Vanaf dat moment is de chaos compleet. Alain begint zich dingen in te beelden en de mensen om hem heen beginnen zich steeds vreemder te gedragen (of zien we dat alleen maar door de ogen van een bezeten Alain?). Verlangens die voorheen nog onderdrukt werden, lijken zich van iedereen meester te maken met alle gevolgen van dien. Stilistisch gezien doet de film in deze fase sterk aan David Lynch denken en - voor zover hij dat al niet deed - aan Alfred Hitchcock. Gek genoeg maakt dat de film niet interessanter. De muziek is mooi, de belichting fraai, de realiteitsvervaging verwarrend, maar het verhaal sterft een voortijdige dood. Of komt nooit tot leven, dat is om het even. Regisseur Moll maakt zich er in elk geval te makkelijk van af door de kijker alleen maar van de mysterieuze sfeer te laten proeven, terwijl hij het verhaal verder aan zijn lot overlaat. Zijn eigen interpretaties komen niet aan bod en dat maakt alle ideeën over deze bizarre film aanvaardbaar, wat lang niet zo bevredigend is als het klinkt. De gebeurtenissen laten zich lastig rijmen met het veelbelovende begin. De opgebouwde spanning en de geprikkelde nieuwsgierigheid maken plaats voor een kleine deceptie. Tot overmaat van ramp ontpopt de originele vondst van de vastgelopen lemming zich ook nog tot een matige McGuffin, een term die Hitchcock gebruikte voor een opvallend element dat de plot voortstuwt en de nieuwsgierigheid wekt, maar eigenlijk niks te betekenen heeft.