Regisseur Tran Anh Hùng richt zich in zijn nieuwste film op het bereiden van heerlijk eten. Het weergaloos in beeld gebrachte voedsel laat het water in de mond lopen. Dit feest voor de zintuigen vindt plaats in een zeer romantisch verhaal over twee mensen die zielsveel van elkaar houden. Met een uitgebreide maaltijd probeert gastronoom Dodin zijn Eugénie te imponeren. Liefde gaat immers nog altijd door de maag.
Culinaire films zijn films over eten waarin, naast personages en een verhaal, vooral de bereiding van voedsel centraal staat. Enkele beroemde voorbeelden zijn Tampopo, over de perfecte ramen (noedelsoep), en Eat Drink Man Woman over een chef-kok die vlucht in zijn werk omdat de zorg voor zijn gezin hem te veel wordt. In beide films staat koken voor een vorm van communicatie. Het drukt iets uit wat lastig in taal valt te vatten.
Voor La Passion de Dodin Bouffant, in Nederland uitgebracht als Le Pot-au-Feu, geldt hetzelfde. Le Pot-au-feu is trouwens een betere titel, aangezien hij overkomt als een cinematische stoofschotel. De regisseur laat in ruim tweeënhalf uur zijn personages rustig garen. En, het moet gezegd, dat komt de smaak alleen maar ten goede.
In Frankrijk aan het einde van de negentiende eeuw maakt kasteelheer en fijnproever Dodin met kokkin Eugénie al twintig jaar de heerlijkste gerechten. Hij is gek op haar en zou graag met haar trouwen, maar zij wil haar autonomie niet direct opgeven. Soms bedrijven ze de liefde, maar in de keuken komen ze pas echt dicht tot elkaar. Juist als de aantrekkingskracht tussen de twee nog sterker wordt, krijgt Eugénie last van flauwtes. Komt er aan hun vruchtbare samenwerking dan toch een einde?
Anh Hùng baseerde zijn film op een roman, maar gaf een eigen draai aan het verhaal. Het plot is dan ook ondergeschikt aan de schitterende beelden. Je zou bijna denken dat cinema hier speciaal voor is uitgevonden. Alleen al in de openingsscène, die langer dan een half uur duurt, zien we Eugénie koken alsof haar leven ervan afhangt. Kalfsrug uit de oven, een enorme brasem, het zeven van boter, het maken van sauzen en een perfect geflambeerde ijstaart, nergens draait ze haar hand voor om.
Het koken en de gerechten worden wonderschoon in beeld gebracht. De kadrering is perfect en de belichting doet denken aan de kunst van Johannes Vermeer. Wanneer Eugénie een kan vasthoudt, dringt een vergelijking met Het Melkmeisje zich op. Maar ook de buitenscénes zijn voltreffers. In Norwegian Wood toonde de regisseur zich al een bekwaam natuurfilmer, deze keer heeft de estheet goed gekeken naar de Franse impressionisten. Een boslandschap lijkt wel een schilderij van Monet.
De film is gelukkig meer dan een verzameling mooie plaatjes, en dat ligt vooral aan Juliette Binoche. Haar Eugénie lijkt wel magnetisch. Het is duidelijk waarom Dodin zo gek op haar is (Binoche en Magimel waren ooit echt een getrouwd stel), je moet wel blind zijn om dat niet te zien. Of ze nu geconcentreerd staat te koken of peinzend voor zich uitstaart, de blik van de kijker blijft aan haar kleven. Maar het sterkst is haar lach: de mooiste van de wereld. Haar expressie breekt dwars door het celluloid heen en komt direct bij je binnen.
Alleen al voor Binoche moet je naar de bioscoop. Thuis op de bank is die ervaring toch minder intens. De productie in zijn geheel is als een filmische meditatie. De regisseur neemt alle tijd voor de vorm, gestructureerd door een simpele maar stijlvolle inhoud. Deze hyperromantische film moet je vooral rustig en beheerst ondergaan.