De eerste niet-getekende Transformers-film was een megasucces, maar in alle eerlijkheid gewoon slecht. Rommelig plot, chaotische regie, een type humor waar niet iedereen fan van is en een hoop hysterisch gedoe. Transformers: Rise of the Beasts begint kalm, maar zodra de eerste mens in aanraking komt met zo'n vermomde robot is het weer schreeuwen geblazen. Gelukkig blijft het bij die ene scéne; de rust is een van de factoren die bijdraagt aan een prettige kijkervaring.
In New York moet Noah zorgen voor zijn kleine zieke broertje. Maar helaas moeten ze het doen met alleen hun moeders inkomen, want het lukt hem niet een baantje te krijgen. De medische hulp kost veel, dus Noah besluit een auto te stelen. Dat blijkt een Transformer te zijn, en die wordt op dat moment opgeroepen door Optimus Prime. Er is een artefact gevonden waarmee ze terug naar Cybertron kunnen reizen. Alleen zijn zij niet de enigen die daar naar op zoek zijn, en als het in de verkeerde handen valt is het gedaan met de aarde.
Bumblebee was een verademing voor fans van de originele Transformers-tekenfilms, want ondanks dat de bekende robotcrew maar eventjes in beeld kwam tijdens de opening was het duidelijk dat de afgrijselijke ontwerpen uit de Michael Bay-films het raam uit waren gegooid en de blikken helden er eindelijk meer uit zagen zoals vroeger. Aangezien Rise of the Beast hier een vervolg op is wordt nog steeds alles uit die eerdere films genegeerd en is Optimus Prime gewoon lekker rood.
Peter Cullen verzorgt zijn stemgeluid zoals hij al sinds 1984 doet. Maar de rest van de Transformers zijn ingesproken door een nieuwe cast, grotendeels bekende namen zoals Michelle Yeoh en Ron Perlman. Peter Dinklage (Game of Thrones) slaagt daar het beste in als Scourge, een handlanger van de slechterik Unicron. Hij imiteert perfect de articulatie uit de oude tekenfilms.
Pete Davidson als Autobot Mirage is het minst, want dat is gewoon weer Pete Davidson. Die kan best grappig zijn, maar heeft een hoge dunk van zichzelf en meent dat alles dat uit zijn mond komt goud is. Sommige opmerkingen zijn ook te modern, ze voelen niet thuis in een film die zich afspeelt in 1995. Niet dat de dialogen niet speels mogen zijn, dat waren ze in de oorspronkelijke tekenfilms ook.
Een ander punt van kritiek op alle Transformers-films is dat de menselijke personages te veel aandacht krijgen. De tekenfilms draaiden om de metalen figuren, de mensjes hadden slechts kleine rollen. Dat is niet helemaal eerlijk, want om in echte films voornamelijk te focussen op personages die uit de computer komen rollen werkt gewoon niet. Rise of the Beast vindt de gulden middenweg: in principe zijn er alleen Noah en Elena, de rest is Transformer, maar de twee krijgen voldoende aandacht om het goed in balans te houden.
De Beasts jammer genoeg niet. De leider Optimus Primal (een gorilla) en Airazor (een arend) zijn de enige twee die aan het woord mogen komen. De andere twee, Rhinox en Cheetor, hangen er maar een beetje bij - de laatstgenoemde was zelfs een belangrijk figuur in de animatieserie Transformers: Beast Wars waar deze personages uit komen.
Het plot is rechtlijnig. En niet te lang, dat zijn twee dikke pluspunten. De mensen willen voorkomen dat Unicron het artefact in handen krijgt zodat die de aarde niet opeet, de Transformers willen graag terug naar Cybertron. Het ding is in tweeën gesplitst, en gaat erom dat het niet in verkeerde handen valt. Het verloopt een stuk rustiger en logischer dan in de Bay-films.
Briljant is het allemaal zeker niet te noemen, maar deze aanpak werkt gewoon. Een makkelijk en spannend verhaaltje met Transformers die er meer uitzien zoals de Generatie X-fans ze zich herinneren. Waar Hasbro zich wel aan waagt is het creëren van een universum: aan het einde komt een scène die de deur opent naar een cross-over die ze in 1986 voor het eerst uitprobeerden.