De Zuid-Koreaanse regisseur Bong Joon-Ho is al jaren een gevestigde naam in internationale filmkringen. Bong debuteerde in 2000 met Barking Dogs Never Bite, maar brak in 2003 door met de politiethriller/komedie Memories of Murder. Daarna vestigde hij zijn naam met films zoals The Host, Mother en de Engelstalige films Snowpiercer en Okja. Met zijn nieuwste film Parasite won hij dit jaar de Gouden Palm op het filmfestival van Cannes, toch de meest gerenommeerde filmprijs ter wereld. Parasite is een gelaagde en geslaagde satire op de Zuid-Koreaanse klassenmaatschappij die echter in elke kapitalistische samenleving had kunnen plaatsvinden. Hilarisch, onvoorspelbaar en eigenlijk niet te missen.
Net als in zijn meeste film combineert Bong in Parasite zwarte komedie met gelaagde maatschappijkritiek en een populair genre. Eigenlijk kun je het beste niet van tevoren weten welk genre dat is. Langzamerhand verandert Parasite van een schijnbaar lichtvoetige komedie in een ander soort film, en hoewel er achteraf zeker een keerpunt valt aan te wijzen, heb je dat tijdens het kijken niet per se door totdat je allang voorbij dat punt bent en niet meer terug kunt.
De premisse lijkt heel simpel: de arme familie Kim woont in een klein kelderappartement en kan nauwelijks het hoofd boven water houden. Zoon Ki-woo krijgt een unieke mogelijkheid: een oude schoolvriend die in het buitenland gaat studeren, vraagt hem zich voor te doen als een student om de tienerdochter van de rijke familie Park bijles te geven. Als hij eenmaal is aangenomen bedenkt hij een plan om al zijn familieleden onder schuilnamen bij de Parks aan het werk te krijgen: zijn zus Ki-jeong wordt de kunstlerares van de Benjamin van de familie, hun vader Ki-taek wordt de chauffeur van de Parks en uiteindelijk werken ze de huishoudster eruit om moederlief Chung-sook in die positie aangesteld te krijgen.
Deze eerste pakweg helft van Parasite is zo nu en dan dolkomisch. Enerzijds door de manier waarop de Kims de Parks voorliegen en oplichten en de rijke Parks dit laten gebeuren omdat ze dankzij hun rijkdom wereldvreemd zijn geworden, en puur op en in zichzelf zijn gericht. Anderzijds werkt de uitvoering van het plan van Ki-woo als een soort heistfilm, inclusief het vervalsen van documenten, kostuums en het bedenken van overtuigende achtergrondverhalen. De Kims beroven echter geen bank, maar bezorgen henzelf goed betaalde banen om eindelijk een beetje normaal rond te kunnen komen. Ze kunnen zich zelfs wifi veroorloven in plaats van dat van de bovenburen te moeten jatten, die alleen boven hun wc te ontvangen is.
Met dit gegeven alleen was Parasite al een geslaagde film geweest, maar dan komt dat eerder genoemde keerpunt en blijft Bong keer op keer verrassen tot het ambigue einde. Dit doet hij niet alleen met het goed in elkaar gestoken script, maar ook met scherpe visuele metaforen, twee geweldige sets die nooit als sets maar als echte huizen overkomen en een uitstekende cast aangevoerd door zijn muze, Song Kang-Ho. En natuurlijk met de aloude tegenstellingen tussen arm en rijk. De Kims zijn dan wel de oplichters, in vergelijking met de Parks blijven ze toch de sympathieke underdog. Tot dat keerpunt, waarna ieders wereld voorgoed verandert. Water speelt daarbij een belangrijke rol in Parasite en wordt door Bong meesterlijk ingezet om de verschillen tussen de Parks en Kims te benadrukken. Maar zoals het Engelse gezegde luistert: 'blood is thicker than water.'