Van een experiment is nog nooit iemand slechter geworden. Met alle eenheidsworsten en voorspelbare meuk die de bioscopen overspoelen is het alleen maar toe te juichen als filmmakers eens wat anders proberen. Dit is helemaal het geval bij verhalen die we zo onderhand wel kennen. Een musicalversie van het jonge leven van Jeanne d'Arc met heavymetalgitaren, beats en een headbangende hoofdpersoon. Kom maar op zou je denken.
Niets is echter minder waar. Bruno Dumonts Jeannette, l'Enfance de Jeanne d'Arc is in elk denkbaar opzicht en voor elk zintuig een ware kwelling. De brandstapel waar de echte Jeanne uiteindelijk op belandde is haast een verlossing. Dat klinkt wat overdreven, maar bij een nadere inspectie lijkt het schier onmogelijk om op te sommen op welke vlakken Dumont allemaal wel niet de mist ingaat. Dit voert verder dan de welbekende smaak waarover niet de twisten valt.
Het begint al met de jonge actrice die gestalte moet geven aan de achtjarige Jeanne, een schapenherderinnetje in de vijftiende eeuw die nog luistert naar de naam Jeannette. Niets herinnert de kijker eraan dat dit ooit de dame zal worden die zal strijden voor de vrijheid van Frankrijk. Het land verkeert halverwege de Honderdjarige Oorlog tegen de Engelsen. Jeannette is er klaar mee hulpeloos te moeten toezien hoe de vijand de dorpen plundert en de bevolking onderdrukt, zo vertelt ze tegen haar vriendin Hauvette.
De spreekwoordelijke druppel waren twee jongetjes die zuchten onder de honger en hun beklag doen tegenover Jeannette. De non Gervaise, die zich om onduidelijke reden in twee personen splitst, probeert het meisje op andere gedachten te brengen. Tevergeefs. Als Jeannette een drietal heiligen tussen de bomen bij een ven aanschouwt weet ze zeker wat haar lotsbestemming moet zijn.
Het is naar om te zeggen, maar het is werkelijk een raadsel wat Dumont in zijn jonge hoofdrolspeelster heeft gezien. Het meiske kan niet zingen, laat staan toon houden. Er is best wat te zeggen voor het verlaten van de gedachte dat bij musicals loepzuiver moet worden gebelt en er achter struiken of schuurtjes hele dansensembles tevoorschijn moeten komen, maar dit is een ander uiterste.
Daar komt bij dat de jeugdige actrice hele lappen tekst moet opdreunen zonder metrum of ritme en een melodie ten gehore brengt die onmogelijk te reproduceren valt. Dit komt wellicht doordat de acteurs die zelf mochten verzinnen. Iets geslaagder is de opkomst van de door tweelingen gespeelde Gervaise. Deze dames kunnen in ieder geval wél zingen, maar hun optreden dat anachronistisch uitmondt in een partijtje headbangen slaat als een tang op een varken.
Voor het gesproken en gezongen woord ging Dumont te rade bij het werk van de Franse schrijver Charles Péguy, wiens teksten letterlijk zijn overgenomen. Met name de jonge acteurs krijgen het maar moeizaam en weinig overtuigend hun monden uit. Een vertolking van een oudere Jeanne, weldra klaar voor de strijd is gelukkig een stuk beter te pruimen, maar dan heeft Dumont al zijn krediet al verloren.
Het bescheiden oeuvre van Bruno Dumont is duidelijk alleen weggelegd voor de echte liefhebber. Ook zijn Camille Claudel 1915 vereiste het nodige geduld en vooral uithoudingsvermogen. Dit laat niet onverlet dat zijn vrijwel op één tijdloze locatie van een duingebied gefilmde Jeannette met geen enkele mogelijkheid te dulden valt. Tenzij je een masochistische instelling hebt.