Detroit is pijnlijk adembenemend, verstikkend zelfs, zinderend. Maar ook pijnlijk onbeholpen en onzeker. Als docudrama over de verschrikkelijke gebeurtenissen in het Algiers Hotel in Detroit in de nacht van 25 op 26 juli 1967 is de middelste akte van Kathryn Bigelows nieuwste film angstaanjagend sterk. Maar als poging om deze akelige nacht in context te plaatsen, stellen de eerste en derde akte teleur. Detroit is een onhandige film die uiteindelijk als een gemiste kans aanvoelt.
Het incident in het Algiers Hotel vond plaats tijdens de Detroit-rellen van 1967. De rellen duurden twaalf dagen en waren de grootste en langste rellen in de Amerikaanse geschiedenis. Uiteindelijk werden de Nationale Garde en zelfs paratroepen ingezet in een poging de rellen te beëindigen. Detroit opent met een tekstje en wat animatie die maar matig uitleggen hoe de raciale spanningen in de binnenstad van Detroit zo hoog konden oplopen.
Het is natuurlijk erg lastig om de complexe raciale geschiedenis van de Verenigde Staten, en hoe die zich in de centra van grote steden manifesteerde, even snel behapbaar te maken. Maar deze intro is erg summier en als de rellen daarna uitbreken als gevolg van een politie-inval op een illegale club komt dat nog steeds enigszins willekeurig over. Pas tijdens de rellen wordt duidelijk hoe het zover heeft kunnen komen. Hoe de schijnbaar onlogische destructie het gevolg is van langdurige frustratie en stress door uitsluiting van de samenleving en systematische gewelddadige of zelfs dodelijke onderdrukking door een deels racistisch blank politieapparaat.
De in docudramastijl gefilmde scènes van de rellen doen ogenblikkelijk denken aan de rellen in Ferguson in 2015, inclusief de reactie van rijen gemilitariseerde politiemannen. Het lijdt geen twijfel dat Detroit zich moet laten bekijken in de context van Ferguson en de vele gevallen van raciaal verdacht (en dodelijk) politiegeweld die in Amerika aan het licht kwamen de afgelopen jaren. Maar waarom dan niet dáár een film over maken? De aanleiding van dat drama (de zoveelste moord op een onschuldige zwarte jongeman door een blanke politieman) was veel duidelijker geweest en de film nog urgenter. Dezelfde sociologische uitleg was dan veel treffender geïllustreerd.
Nu maken regisseuse Kathryn Bigelow en scriptschrijver Mark Boal pas in het lange middenstuk duidelijk waar die net genoemde frustratie en stress op gestoeld is: een voortdurende angst en woede als gevolg van de machteloosheid tegenover de machtige blanke politieman en diens willekeurige geweld tegen zwarte lichamen en geesten. Dat maakt Bigelow wel heel invoelbaar, met lange intense scènes in het Algiers Hotel, waarin politiemannen een groep zwarte tienerjongens en twee blanke meisjes vasthouden, ondervragen, in elkaar slaan, martelen en enkelen van hen doden. Puur als staaltje spannend filmmaken misschien wel Bigelows huzarenstuk. Moeilijk om naar te kijken, onmogelijk om weg te kijken.
Daarna volgt in het laatste half uur nog een epiloog over de gevolgen van de nacht. Deze voelt vreemd feitelijk aan en mist de emotie en het drama van daarvoor. Het is vooral informatie overbrengen, die net zo goed in een tekstje op het scherm gezet had kunnen worden. De moordende agenten gaan vrijuit, de ouders van de overleden jongemannen rouwen om hun kinderen en de overlevenden zijn voor het leven getekend.
In de context van Ferguson en al de blanke politiemannen die nog steeds vrijgesproken worden voor het doden van zwarte jongemannen is de boodschap van Detroit duidelijk: er is sinds de tumultueuze jaren zestig bar weinig veranderd qua raciale verhoudingen en politiegeweld. De speech van een jongen over hoe het is om te leven met voortdurende angst dat een blanke je ongestraft iets aan kan doen, zou zo uit Ta-Nehisi Coates' boek Between the World and Me (2015) kunnen komen.
Daarom is het jammer dat Bigelow en Boal er goed in slagen om dat invoelbaar te maken in het sterke middenstuk, maar het ze niet lukt dit te plaatsen in een raamwerk dat verder gaat dan "kijk nou eens, oh wat erg." Onhandige scènes als die waarin één blanke politieman een gewonde zwarte jongen ziet en zegt "wie doet nou zoiets?" of het vreemde gesprek tussen een nabestaande en de lijkschouwer springen eruit als voorbeelden van hoe Bigelow en Boal worstelen met het plaatsen van de tragedie in zinvolle context.