Die arme Terry Gilliam. Met The Brothers Grimm moest de regisseur zich opnieuw op de filmkaart proberen te zetten, en aan de eerste fotos en beelden te zien, leek hem dat te gaan lukken. Het uiteindelijke resultaat heeft het publiek verdeeld, maar over het algemeen kan de conclusie worden getrokken dat de grote boze wolf flink heeft huisgehouden.
Grimm flopte, zoals meerdere Gilliam-producties sneuvelden aan de kassa. Zo staat zijn The Adventures of Baron Munchausen nog steeds te boek als een van de grootste mislukkelingen uit de filmgeschiedenis. Een ander, extremer voorbeeld: zijn film over Don Quichote is überhaupt nooit afgemaakt. Moeder natuur maakte moes van alle peperdure sets, financiers deden moeilijk (tja, Gilliam had al een reputatie) en hoofdrolspeler Jean Rochefort moest halverwege afhaken, omdat zijn gezondheid het niet meer toeliet. Zijn droomproject viel in duigen. Over dit mislukken is wel een fraaie documentaire gemaakt, Lost in La Mancha, maar uiteindelijk is het allemaal weggegooid geld gebleken. Het ex-Monty Python lid kon dus wel weer een hit gebruiken. Het doet dan ook buitengewoon pijn om te zien hoe hij het nu weer verknald heeft. The Brothers Grimm is zon film waarbij je je best doet hem goed te vinden. Dat wil maar moeilijk lukken.
Buitengewoon pijn, omdat Gilliam met wél geslaagde werken heeft laten zien een fascinerend buitenbeentje onder collegas te zijn. Brazil, The Fisher King en Twelve Monkeys waren overduidelijk films die ontsproten waren uit het brein van een tamelijk geniale fantast. Zelfs van een hinderlijke freakshow als Fear and Loathing in Las Vegas kan gezegd worden dat hij afwijkend durft te zijn. Dat hij afwijkt van een regisseur als Tim Burton, met wie hij vaak vergeleken wordt, is de manier waarop hij zijn sprookjes voorziet van een aanstekelijke zwartgalligheid. Je krijgt het idee dat hij mensen uitlacht terwijl hij ze toch bewondert. Dat hij zou uitkomen bij de gebroeders Grimm is niet verwonderlijk. Het zijn het een soort ghostbusters die hun geld verdienen door denkbeeldige monsters en ander gespuis in het leven te roepen om ze vervolgens zelf te verslaan. Die poppenkast levert ze uiteindelijk een klus op waarin ze de confrontatie aanmoeten met échte tovenarij.
De grappen, allemaal gebaseerd op het feit dat de broertjes nu natuurlijk met hun mond vol tanden staan, zijn voor de hand liggend en nogal braaf. Misschien moet de schuld dan worden gelegd bij scriptschrijver Ehren Krueger (The Ring, The Skeleton Key) die zijn schrijfwerk te vaak voorziet van een iets te zelfverzekerde gevatheid. Als komisch talent komt vooral Ledger nog wel een eind, maar als duo met Damon zijn ze niet aanstekelijk genoeg. Daar komt bij dat Jonathan Pryce en Peter Stormare zo vreselijk overacteren dat ze zelfs de camp overstijgen. Echt grappig is het allemaal niet. Als schouwspel is The Brothers Grimm dan nog het meest geslaagd met studiodecors die niet onderdoen voor de baanbrekende doeken uit Sleepy Hollow. Maar de steeds irritanter en onevenwichtiger wordende toon, waarbij flauw gooi- en smijtwerk ineens plaatsmaakt voor een scène waarin een paard een kind verorbert, staat de amusementswaarde ernstig in de weg. Het is een ratjetoe, waar geen Gilliam-fan wijzer van wordt en waar een groot publiek zijn schouders bij zal ophalen, of de regisseur daar nu schuldig aan is of niet. Je had hem zo graag het voordeel van de twijfel willen geven.