Velen herinneren zich nog wel zo'n gezellige kruidenier waar het zoethout in een glas op de toonbank stond en waar je bijna niets zelf mocht pakken. De kans is groot dat die eigenaar zijn zaakje al lang geleden heeft moeten opdoeken omdat hij de concurrentie met de supermarkten en warenhuizen niet aankon. In China zal zo'n winkel om die reden niet zo snel verdwijnen. Daar gaat men gewoon door met concurreren door de lonen van de arbeiders te verlagen. En te verlagen. En te verlagen. China Blue biedt voor de allereerste keer een kijkje achter de normaal gesproken potdichte deuren van een fabriek in China. Met de hete adem van de Chinese politie in zijn nek ging regisseur Peled op onderzoek uit in een spijkerbroekenfabriek waar de arbeidsomstandigheden mensonterend zijn.
Het kostte de productie enorm veel moeite om een fabriek te vinden waar ze in volledige vrijheid mochten filmen. Uiteindelijk hapte een directeur toe die het een eer vond om in een Amerikaanse film te mogen spelen. Zijn fabriek is ontegenzeggelijk een van de betere van het land, maar dan nog werken de arbeiders er minimaal elf en maximaal vierentwintig uur per dag. Ze mogen tijdens hun dienst twee keer naar de wc en wonen vlak naast de fabriek met twaalf personen op één kamer waar ze moeten betalen voor warm water. En nee, het loon wordt niet netjes iedere maand op dezelfde dag uitbetaald. Het is steeds maar weer afwachten wanneer het komt en hoeveel het is.
Dat geldt ook voor het jonge meisje Jasmine dat op zestienjarige leeftijd werk vindt in de spijkerbroekenfabriek. Ze wordt te werk gesteld als draadjesknipper, wat inhoudt dat ze voor vijf eurocent per uur de losse draadjes van broeken afknipt. Na zeven uur 's avonds is de officiële werkdag afgelopen, maar Jasmine werkt geregeld langer door. Dat kan oplopen tot wel vijfendertig uur extra per week. Onbetaald, want overwerk wordt nooit vergoed. Door de krankzinnige werktijden slaapt Jasmine zelden meer dan vier uur per nacht. Als haar eerste, slopende maand is afgelopen, hoort ze dat ze geen loon krijgt, maar overstappen naar de concurrent doet ze niet, want niemand wil het risico lopen om ook daar de eerste maand niet betaald te krijgen. Klagen heeft geen zin, want vakbonden zijn verboden en voor elke vacante plek zijn er in China niet tien, maar duizenden gegadigden.
Door niet alleen de arbeiders te volgen, maar ook de trotse directeur Lam en zijn staf reikt China Blue verder dan een oppervlakkige verkenning van ellende. Het eenzijdig verhogen van de arbeidslonen is namelijk niet de allesomvattende oplossing van dit probleem. Verhelderend is een gefilmd gesprek tussen de directeur en een Engelse importeur over een grote bestelling spijkerbroeken. De importeur biedt niet meer dan 2,75 per broek. Vraagt meneer Lam meer, dan gaat de importeur simpelweg naar een concurrerende fabriek waar de arbeiders in nog slechtere omstandigheden werken. Lam zakt dus met zijn prijs in de overtuiging dat hij die bewuste order alleen winstgevend kan houden door de lonen nog verder te verlagen.
China Blue maakt pijnlijk duidelijk dat er alleen een einde kan worden gemaakt aan deze erbarmelijke situatie door het instellen van minimumlonen en dat hand in hand te laten gaan met het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, het toestaan van vakbonden en het onmiddellijk stopzetten van de oneerlijke handelsprijzen die ketens als Wal-Mart, McDonald's, Nike en Disney voeren om hun eigen winstmarges zo hoog mogelijk te houden. Een veelbetekenend moment in de documentaire is de scène waarin een aantal vertegenwoordigers een kijkje komt nemen in de fabriek. Zonder ook maar een millimeter verder te kijken dan hun hypocriete, kapitalistische neus lang is, vragen ze uitgerekend de directeur naar het welzijn van zijn werknemers: "Oh yes, workers very happy."