Het is alweer een flinke tijd geleden dat we in Nederland de bijzondere acteur Edward Norton in een hoofdrol hebben gezien. Bijna vier jaar om precies te zijn. In april 2003 werd 25th Hour uitgebracht. In september van datzelfde jaar was hij nog te zien in een bijrol in de door hemzelf verafschuwde remake van The Italian Job, maar sindsdien is zijn gezicht niet meer te bekennen geweest in de bioscopen van ons koninkrijk. In Kingdom of Heaven droeg hij een masker en zijn fantastische werk in Down in the Valley werd ten onrechte direct op dvd uitgebracht.
Maar nu is hij eindelijk terug op ons witte doek en maakt hij meteen duidelijk waarom het zo jammer is dat we hem zo lang niet gezien hebben. Norton combineert in de meeste van zijn films een onopvallende masculiniteit met een subtiele gevoeligheid, zonder daar ooit de nadruk op te leggen. Hoewel hij nooit echt emoties toont, weet hij ze toch over te brengen en zonder eigenlijk iets te doen, weet hij met het grootste gemak de aandacht van het publiek vast te houden.
Norton is met zijn knappe acteerstijl geknipt voor de rol van Eisenheim de illusionist, die net als Norton niet de aandacht op zichzelf vestigt, maar op alles wat om hem heen gebeurt. Zo komen Nortons talent en Eisenheims goocheltrucs het beste tot hun recht. En passant krijgt Paul Giamatti de ruimte om de show te stelen als de politiecommissaris die Eisenheims stappen volgt en probeert uit te vogelen hoe diens trucs werken.
Een vervelender gevolg is de extra ruimte die ook Jessica Biel krijgt toebedeeld zodat haar beperkte acteertalent akelig bloot komt te liggen. De chemie met Norton is ontoereikend en ze is daardoor niet helemaal geloofwaardig als diens grote liefde die hem inspireert tot zijn grootse en indrukwekkende goochelarij. Het is aan Norton te danken dat ze als koppel toch overtuigen. En dat is maar goed ook, want anders was The Illusionist toch een half geslaagde en daardoor frustrerende bedoening geweest. Nu is het een fijne, licht betoverende ode aan de magie van cinema met een boeiend verhaal.
Eisenheim de goochelaar leerde als zoon van een timmerman in zijn jeugd de adellijke Sophie kennen en een levenslange wederzijdse liefde werd geboren. Natuurlijk is hun liefde verboden en worden ze uit elkaar gehaald. Eisenheim verdwijnt en keert pas na vijftien jaar als volleerd illusionist terug in het Wenen van 1900. Kroonprins Leopold heeft inmiddels zijn oog laten vallen op hertogin Sophie en wil met haar de troon bestijgen. In eerste instantie is hij gecharmeerd van de trucs van Eisenheim, maar dat verandert snel. Hij geeft opdracht aan politiechef Uhl om de trucjesman te betrappen op een misdaad en hem te arresteren.
Uhl, zelf ook een man van simpele afkomst, is gefascineerd door Eisenheims trucage. Hij heeft gemengde gevoelens over zijn werk voor de kroonprins en voelt tegelijkertijd bewondering en afgunst voor zijn doelwit. Hij breekt zich regelmatig het hoofd over de trucs van de goochelaar en over de vraag waarom de man keer op keer de kroonprins probeert te tarten omwille van een schijnbaar onmogelijke liefde. Het dubbelzinnige spel dat Uhl en Eisenheim met elkaar spelen levert de sterkste scènes en dialogen van de film op.
Een ware goochelkunstenaar onthult nooit hoe zijn trucs in elkaar zitten, omdat dan de illusie verloren gaat. In dat licht is het beter om niet te veel te verklappen over The Illusionist. De werking van film verschilt immers niet veel van illusionisme. Ook al weet je dat het nep is en er louter trucage aan te pas komt, toch word je bedonderd. Aan de ene kant wil je weten hoe het allemaal werkt, aan de andere kant wil je dat juist niet en omarm je de illusie - een idee dat overigens iets beter wordt uitgewerkt in The Prestige, een gelijksoortige film die volgende maand uitkomt en over rivaliserende goochelaars in Victoriaans Londen gaat.