Dat je van een heroïneverslaving niet oud wordt, is net zo onomstotelijk als het feit dat er prachtige films over gemaakt zijn die naast hun hyperkinetische schoonheid - ongetwijfeld te danken aan de invloeden van de drugs zelf een rauw en hard beeld van verslaving weergeven. Candy is nóg zon film over junkies en laat zien dat een onoriginele aanpak erg makkelijk kan uitlopen op een bad trip.
De jonge bohémiens Dan en Candy genieten van hun jeugd: ze werken niet, maar bietsen geld bij de vriendelijke drugsdealer Casper. Bovenal spuiten en slikken ze veel. Dit gaat van kwaad tot erger en uiteindelijk realiseren ze zich dat de drugs meer kapot maken dan ze lief is. Meanderend registreert de film de gebeurtenissen die de levens van zowel Candy als Dan voorgoed zullen veranderen.
Herhaaldelijk benadrukken de makers dat Candy niet over heroïne gaat. De drug symboliseert een derde persoon in de relatie tussen Dan en Candy en juist hier schijnt de film zijn pijlen op te hebben gericht. Dat is geen verkeerde benadering, maar nergens is daadwerkelijk terug te vinden dat er sprake is van meer dan alleen een film over de gevolgen van drugs. Ondanks het feit dat een moralistische toon vermeden wordt, lijkt Candy eerder op een voorlichtingsfilm dan op een integer relatieportret.
Heath Ledger en Abbie Cornish zijn veelbelovende namen en hebben hun sporen verdiend in respectievelijk Brokeback Mountain en Somersault. Overtuigen doen ze zeker in Candy: ze voeren hun intense rollen met verve uit. Ook Geoffrey Rush als de bedrieglijk vriendelijke Casper speelt indrukwekkend. Opvallend verfrissend is de naturelle aanpak van de acteursregie van Neil Armfield: hier en daar vervalt het improviseren een beetje in moeilijk kijken of overdreven gegil, maar op dat en een vervelende voice-over van Ledger na is er weinig aan te merken op het acteursspel.
Bij de acteurs ligt echter ook de grootste reden waarom Candy niet zo goed is: hun personages zijn allerminst sympathiek. Pas halverwege de film wordt duidelijk waarom Candy zon moeilijke relatie met haar ouders heeft. De identificatie en vertelling verloopt verder volledig vanuit Dan. Hij is en blijft echter niets meer dan een klaploper, en misschien is het een kwestie van persoonlijke smaak, maar het kan geen film lang boeien. Het bronmateriaal van schrijver Kevin Brooks kende dezelfde narratieve structuur, maar overkwam het probleem door een groot inlevingsgevoel te genereren. In de film doet het je echter weinig als Dan en Candy tegen muren oplopen: het is moeilijk begrip hebben voor de twee die altijd de makkelijkste weg inslaan.
Candy heeft een aantal sterke scènes die netjes over de duur van de plot zijn verspreid om de aandacht nog enigszins vast te houden. Want áls het werkt, dan werkt het ook goed. Helaas zijn deze geïnspireerde momenten weinig aanwezig en vervalt Candy herhaaldelijk in clichés (uiteraard is er een fade-out als Dan een overdosis neemt ). Het overwegend positieve einde is verfrissend, maar verrast desondanks niet. Dit is een bevestiging dat Candy als film met een boodschap overbodig is. Ook beperkt de realistische aanpak van de cinematografie de mogelijkheden tot interessante beelden. Op enkele panshots na hoef je geen gedrogeerde taferelen à la Fear and Loathing in Las Vegas the verwachten. Niet dat dit een vereiste is voor een film over drugs, maar in het geval van Candy had het alles wel minder halfbakken gemaakt: als het stel gedurende het eerste halfuur van al die pillenpracht geniet, waarom zit de kijker dan slechts opgescheept met grauwe beelden van smerige slaapkamers?
Mooie rollen en een enkele heftige scène maken deze goed bedoelde, doch zinloze toevoeging aan het subgenre nog enigszins de moeite waard, maar de kids: dont do it!- boodschap is al lang door (betere) voorgangers duidelijk gemaakt.