In 1965 werd de Marokkaanse politiek activist Ben Barka in Parijs ontvoerd en vermoord, een nog altijd onopgeloste zaak. Rond dit gegeven heeft Serge Le Péron een fictiefilm gemaakt over een filmproducent die bij die zaak betrokken was.
De film opent met het lijk van Georges Figon, de zojuist genoemde filmproducent. Hijzelf is te horen in een voice-over, terwijl rokende mannen in lange regenjassen zijn dode lichaam bestuderen. Georges merkt droogjes op dat, ook al deed hij aan gymnastiek, hij er toch in zeer aparte houding bijligt voor iemand die zichzelf in het achterhoofd neerschoot. Op de achtergrond klinkt een smeuïge trompetsolo. De film lijkt alles weg te gaan hebben van een echte film noir. In lange flashbacks vertelt Georges hoe hij langzaamaan verwikkeld raakt in een complot van de Franse geheime dienst om Ben Barka, een man die als de hoop van Noord-Afrika wordt gezien, in de val te lokken.
Natuurlijk gaat Georges ook gekleed in een lange regenjas en is hij rokend in beeld. Regelmatig heeft hij ook nog eens een zonnebril op. Hij is zelfs een liefhebber van de stemmige jazzmuziek, die de film extra sfeer meegeeft. Op en top noir. De regisseur is er dan ook in geslaagd om een spannende, moderne neo-noir te maken; maar hij wilde meer dan dat: de film moest ook een politieke thriller zijn en een statement maken over de toenmalige politieke verwikkelingen. Daar is hij minder goed in geslaagd en uiteindelijk haalt hij er het noir-gedeelte ook mee onderuit. Dit komt mede door de opbouw van de film in drie aktes. In de eerste twee speelt de politiek maar een marginale rol, terwijl de derde akte juist om de politiek draait, wat de heerlijke gecompliceerde verwarring opheft die overige delen van de film zon mysterieuze flair gaf. Aan het eind wordt zelfs nog even flink met de belerende vinger gezwaaid. Deze omslag doet de film geen goed, de sfeer ebt weg en uiteindelijk weten we dan nog maar bar weinig over de verdwijning van Ben Barka.