Rian Johnson brak enkele jaren geleden door met het meesterlijke debuut Brick. Waar de meeste onafhankelijke Amerikaanse filmmakers zich niet los kunnen maken van de erfenis van Wes Anderson, kwam Johnson met een hoogst originele film en creëerde uit iets ouds (film noir en de tienerfilm) iets nieuws (een prachtige combinatie van de twee). Johnson vond een zorgvuldige balans tussen twee héél verschillende genres en deed dat ook nog eens met een duizelingwekkend plot en prachtige dialogen. Deze balans vindt hij niet in zijn tweede film, The Brothers Bloom, waarin hij een ander oud genre nieuw leven in probeert te blazen met een nog ingewikkelder verhaal.
Bloom en Stephen zijn de gebroeders Bloom uit de titel, die opgroeien als oplichters en daar een aardig zakcentje mee verdienen. Stephen is het brein dat alle plannen beraamt, Bloom de ontwapenende charmeur die de doelwitten binnenhaalt. De Japanse Bang Bang is hun derde partner. Bloom heeft echter genoeg van de scenarios die zijn oudere broer voor hem bedenkt en stapt uit het partnerschap. Uiteraard overtuigt Stephen zijn jongere broer ervan nog één laatste klus uit te voeren bij de wereldvreemde, verveelde en steenrijke Penelope Stamp. Er doen zich problemen voor als Bloom niet alleen Penelope verleidt maar ook verliefd wordt op haar.
Rian Johnnson wilde een oplichtersfilm in de geest van The Sting: een lichtvoetige misdaadfilm vol humor en scherpe dialogen in een ietwat magisch-realistische wereld met een verhaal vol plottwisten. Ook de kijker wordt in dergelijke films tot op het eind opgelicht. Een nadeel van dit genre is dat we vandaag de dag inmiddels al weten hoe het werkt, en dat je dus nooit echt volledig gelooft dat waar je naar kijkt de werkelijkheid is. Er zal altijd nog wel een laag zijn die onthuld gaat worden, en daar moet je tot op het laatst op wachten. Dit haalt nogal de bedoelde spanning uit een film. Nog een paar twisten eraan toevoegen helpt dan niet, zeker als daardoor je verhaal zo ingewikkeld wordt dat het maar de vraag is of het eigenlijk nog wel logisch in elkaar steekt, wat het geval is met The Brothers Bloom.
Ondanks de titel zijn het niet de broers, eenduidig gespeeld door Brody (permanent melancholisch) en Ruffalo (eeuwige charmeur die bijna altijd liegt), maar de vrouwen die de show stelen. Weisz maakt van Penelope Stamp een aandoenlijke mafkees, hoewel ze af en toe de kinderlijkheid wel erg overdrijft. Rinko Kikuchi zegt niks en doet eigenlijk niet veel meer dan een beetje in vreemde outfits op de achtergrond staan en zo nu en dan wat gekke streken uithalen, maar desondanks is haar rol veruit het leukste aspect van de film. De manier waarop zij op de achtergrond een appel schilt op een boot, om vervolgens de appel in plaats van de schil overboord te gooien, terwijl er op de voorgrond tussen andere personages een dialoog plaatsvindt, is één van de hoogtepunten van de film.
The Brothers Bloom heeft dus zo zijn momenten, maar als geheel schiet de film toch wat tekort. De prachtige visuele stijl levert een aantal mooie plaatjes van onder andere Praag op, maar doet in combinatie met de humor toch weer erg denken aan het werk van Wes Anderson. De aanwezigheid van Brody, ster van Andersons laatste film, versterkt dat gevoel. En dat is toch jammer, want met Brick maakte Johnson juist iets heel eigens en unieks. Als tweede project wilde Johnson een film over de manier waarop mensen verhalen gebruiken om hun leven vorm te geven. In theorie een prachtig idee, in de praktijk komt het niet helemaal uit de verf en voelt die gedachte aan het eind van de film een beetje aan als mosterd na de maaltijd.