Eén van de grotere mysteries uit de moderne popmuziek is hoe The Rolling Stones anno 2020 nog steeds een toerende band is. Het overgrote merendeel van hun generatiegenoten is inmiddels door onderlinge onenigheid of overmatig opiaatgebruik niet meer in staat het podium te beklimmen, laat staan een uitverkocht stadion te betoveren. Ook de Stones leken er vanaf hun allereerste faam alles aan te doen om geen bejaarden met gitaren te worden, met als grootste getuige wellicht de dood van medeoprichter Brian Jones. Eén van zijn opvolgers in één van de grootste bands van de vorige eeuw werd Ronnie Wood. Over diens verwoede pogingen toch vooral niet bejaard te worden kan hij urenlang vertellen.
Hij vertelt erover aan de ooit voor een Oscar genomineerde filmmaker Mike Figgis, wiens eerste liefde ook die voor muziek was. Om tot een compleet verhaal te komen, krijgt Wood bijval van welhaast iedereen die de afgelopen zes decennia een bijdrage aan dit epos heeft geleverd. Van een keurig gesoigneerde Mick Jagger tot een uitgebluste Rod Stewart en van een jonge pientere mevrouw Wood tot een overduidelijk benevelde Keith Richards. Iedereen draagt een steentje bij aan de toevallige kathedraal die Woods muzikale carrière uiteindelijk blijkt te zijn. De anekdotes zijn groots, krankzinnig en hilarisch en het is genieten om een buslading rocksterren te laten mijmeren over de jaren dat alles kon en niets een doel had.
Verder dan een parade van mijmerende rocksterren om je vingers bij af te likken krijgt Figgis zijn documentaire echter niet. We zien Wood een rondleiding geven door zijn schilderatelier aan huis en we zijn getuige van een ontspannen babbeltje tussen de gitarist en Damian Hirst, kunstenaar met een rocksterimago. En hoewel Figgis het beeld van de gitaarspelende, drugsgebruikende alcoholist zeker van diepgang en nuance voorziet, blijft het portret meerdere stappen verwijderd van een slimme of aangrijpende documentaire.
Figgis lijkt zich dat ook te hebben gerealiseerd aan de snijtafel, aangezien de koek na nauwelijks een uur wel op is. Van een gerenommeerd filmmaker als Figgis mag en moet je meer verwachten, helemaal wanneer een onderwerp zo kleurrijk is als een Rolling Stone en de voorraad met sterke verhalen en mogelijke invalshoeken eindeloos lijkt. Of is Woods verhalende repertoire misschien duizendmaal hetzelfde en heeft de filmmaker zich daarop verkeken? Misschien kom je niet verder dan een afgezwakte, waargebeurde versie van This Is Spinal Tap wanneer je doorleefde rockers zelf het verhaal laat vertellen. Misschien is de enige reden dat Wood nog leeft, ondanks de jarenlange cocktail van verdovende middelen en talent die door zijn aderen heeft geraasd, wel gewoon dat er boven iemand zit die hem mag. Dan ben je gewoon snel uitgepraat.