Des te spijtiger dat de filmmakers het nodig hebben gevonden om het drama hier en daar wat aan te dikken met behulp van bepaalde muziek en commentaar. Voor de Nederlandse bioscooprelease van Deep Blue verzorgt een Vlaming het semi-poëtische commentaar, met een hese fluisterstem die veel televisiekijkers onwillekeurig aan Paul Jambers zal doen denken (dit als substituut voor de Britse acteur Michael Gambon). In alle eerlijkheid: de momenten waarop de commentator wordt ingezet zijn schaars, en deze film is ook eerder bedoeld als een dramatische zintuiglijke ervaring dan als educatief of ecologisch statement.
Maar een sinister strijkmuziekje onder beelden van een stel rondcirkelende haaien is toch een cliché waar je sinds Lorne Greenes New Wilderness niet meer mee aan hoeft te komen, ook al wordt de muziek gespeeld door de Berliner Philharmoniker.
Dat terzijde, is de film niets meer of minder dan een zorgvuldig gearrangeerde serie adembenemende beelden. Wat te denken van een ijsbeer die op beluga vist, een groep orkas die genadeloos op een pasgeboren grijze walvis inbeuken in een poging hem te verdrinken, of enkele unieke shots van de nu uiterst zeldzame blauwe vinvis, het grootste dier dat ooit op aarde leefde. En het wordt nog mooier: voor Deep Blue wisten de filmmakers beslag te leggen op twee van de slechts zes onderzeeërs ter wereld die dieper kunnen duiken dan 1500 meter, en brachten hun state-of-the-art cameras tot een verbluffende 4500 meter.
Daar begint het echte vuurwerk letterlijk. In die pure duisternis, waar de druk hoog genoeg is om een menselijke schedel te verpletteren als was het een overgekookte erwt, leven minuscule transparante wezens die de meest schitterende lichtshows weggeven, in alle kleuren van de regenboog. Ze lijken meer op ruimteschepen dan op dieren, en ze sorteren haast net zon psychedelisch effect als de apotheose van 2001: A Space Odyssey. En wanneer de camera boven de elf kilometer diepe Marianentrog zweeft en naar beneden kijkt, is het alsof je in een zwart gat staart.
Deze film maakt, zoals de meeste natuurdocumentaires, twee dingen overduidelijk: er valt nog een hoop te ontdekken en te onderzoeken op deze planeet (zo is vooralsnog slechts twee procent van de zeebodem onderzocht), en voor genade is geen plaats in de voedselketen. Bijna iedere scène in Deep Blue laat zien hoe het ene dier het andere opjaagt, en het zal een orka een zorg zijn of wij, de kijkers, jonge zeeleeuwtjes zo schattig vinden. Die scheurt zon baby gewoon in stukken en slingert hem tien meter hoog de lucht in, en van een dergelijke aanblik gaan je haren gegarandeerd recht overeind staan.
Deep Blue biedt ons een kijk op de immense rijkdom en diversiteit aan leven in de oceaan en met alle respect voor de whizkids bij Pixar, maar Finding Nemo komt niet eens in de buurt. Eigenlijk is er geen betere follow-up van Finding Nemo denkbaar, zeker voor kinderen die na het zien van die film het fijne willen weten van het leven in de zee.