Er zijn twee soorten taalpuristen. Enerzijds heb je de betweters die de niet te onderdrukken drang hebben iedereen te moeten verbeteren. Ze krijgen jeuk op onbereikbare plekken van taalfouten als 'hij wilt', 'me boek', 'hun hebben', hoe gaat het met jouw?' en de spatieziekte waar de halve bevolking aan lijkt te lijden. Daarnaast heb je de observanten. Zij verwonderen zich over de woorden en zinnen die ze om zich heen horen. Vaak zijn het uitingen die, als je er een beetje bij nadenkt, nergens op slaan.
Columnist en cabaretier Paulien Cornelisse valt overduidelijk in de laatste categorie. Anders dan bij de betweters is zij in staat om de taal te zien als een fenomeen dat zich organisch ontwikkelt en vooral veel verbazing oproept. Cornelisse schreef er een serie columns over voor het NRC die uiteindelijk werden gebundeld in Taal Is Zeg Maar Echt Mijn Ding en diens opvolger En Dan Nog Iets. De schrijfster liep flink binnen en beide titels zijn nog steeds bestsellers.
Tja, hoe maak je van een bundeling columns een romantische komedie? De boeken waren een knallend commercieel succes, dus als filmmaker ben je wel gek als je daar niets mee doet. Dus verzon scenarist Tijs van Marle een personage dat de observaties en spitsvondigheden van Cornelisse deelt, schrijft voor een oppervlakkig damesblad, maar eigenlijk niets gemeen heeft met Cornelisse.
Wat vaststaat is dat Anne ontzettend taalgevoelig is en het niet kan nalaten om de zaken en onzin die ze om zich heen hoort hardop te benoemen. Je hoort er letterlijk de columns van Cornelisse in terug en de wijze waarop Van Marle dit in een vlak plot heeft verwerkt is behoorlijk gemakzuchtig. Als conferences aandoende monologen als 'daar moet een piemel in en wat is 'daar' dan en waar moet die piemel dan in?' zijn het gevolg. Krachtiger is de vader van Anne, een antiquair die aan beginnende dementie lijdt. Hij begint juist het vermogen om zijn gedachten en gevoelens in woorden te vervatten te verliezen.
De film is niet alleen een kapstok voor de creatieve gedachtenbrij van Cornelisse, maar ook een slap excuus om het Nederlandse bioscooppubliek te fêteren op een dertien-in-een-dozijn romkom. Anne heeft het idee dat ze bij haar huidige schrijfjob niet veel verder komt en mag met een knappe, net iets te zelfverzekerde fotograaf in zonnige oorden een reisreportage maken. Wat volgt is een serie ongemakkelijkheden en voorspelbaarheden, waarbij hoofdrolspeelster Fockeline Ouwerkerk de onhandige trien mag uithangen, Tarikh Janssen de gladde mooiboy en Egbert Jan Weeber de goedzak van een beste vriend.
Filmmaakster Barbara Bredero, die we met name kennen van de charmante Mees Kees-serie, draait het formulematige verhaal vakkundig af. Het zijn de kleine accenten die deze polderkomedie nog een beetje een aangename zit maken. Maar de regisseur weet niet te verhullen dat ze een scenario moest verfilmen waarin het vooral niet te serieus mocht worden. En dat terwijl er prachtige kansen liggen in de situatie van Annes vader, gespeeld door Peter Faber.
Ook de problemen die zijn huwelijk oplevert en de druk die dit op zijn dochter en omgeving legt blijven onderbelichte thema's. Fabers personage is vooral aanleiding voor kluchtige gênante voorvallen, bijvoorbeeld als Anne hem op sleeptouw moet nemen bij interviewklussen. Eigenlijk waren er slechts wat accentverschuivingen nodig om ernst en lol wat beter met elkaar te kunnen versmelten. Gevolg zou dan zijn geweest dat het boek van Cornelisse niet meer herkenbaar zou zijn geweest en dat was natuurlijk niet de bedoeling.
Met het succes van Cornelisses boek heeft het allemaal dus weinig van doen. Als regisseur van een romkom slaat Bredero de plank regelmatig mis, maar tracht ze eveneens wat harde noten te kraken. Dat laatste met wisselend succes. Soms is het zelfs 'totally awkward' (gruwel).