Productiehuis Blumhouse hanteert een vast verdienmodel: het onafhankelijk produceren van horrorfilms voor een relatief laag budget, en deze via een brede release door grote studio's om laten zetten in lucratieve kassakanonnen. De formule heeft hen tot dusver geen windeieren gelegd, met franchises als Paranormal Activity, Insidious en The Purge als grootste paradepaartjes. Toch kan niet elk project een voltreffer zijn. Voor ieder succesnummer komt ook een uitglijder voorbij. Het abominabele Incarnate is er een van de laatste categorie, die de plank volledig misslaat.
Ergens op het hoofdkwartier van Blumhouse Productions moet een aantal creatieve geesten peinzend aan een vergadertafel hebben zitten broeden op een nieuwe kraker. Duivelsuitdrijvingen doen het meestal goed, zal een van hen gedacht hebben. Maar wacht, opperde zijn collega, wat nu als we dit combineren met het binnendringen in iemands onderbewustzijn, à la Inception? Toegegeven, het idee op zich is prikkelend. Het jammere is echter dat het creatieve team vervolgens een permanente koffiepauze moet hebben genomen zonder dit alles verder uit te werken tot een onderhoudend verhaal.
De aan een rolstoel gekluisterde wetenschapper Seth Ember specialiseert zich in uitdrijven van parasitaire entiteiten door binnen te treden in het onderbewustzijn van de bezetene. Door in te spelen op hun diepgewortelde verlangens en angsten begeleidt hij de slachtoffers weg van de kwade geesten en terug naar de werkelijkheid. Een speciale eenheid van het Vaticaan schakelt Ember in om een duivelsuitdrijving uit te voeren op het elfjarige zoontje van de alleenstaande moeder Lindsay. Ember stemt aarzelend toe, aangezien hij een verleden heft met de desbetreffende geest.
Zeker in het horrorgenre biedt dit concept de mogelijkheid om in het onderbewustzijn flink los te gaan met surrealistische droomwerelden of stimulerende visuele effecten. Helaas zijn de droomsequenties schaars en leiden ze voornamelijk tot tamelijk nietszeggende, dertien-in-een-dozijnscènes in clichématige nachtclubs of alledaagse parken. Al snel blijkt Brad Peyton (San Andreas), die niet in staat is ook maar één angstaanjagende scène te produceren, dan ook compleet de verkeerde man voor de regiestoel te zijn. Het geeft enkel te raden wat een filmmaker van het kaliber van - pak 'm beet - David Lynch met een dergelijk uitgangspunt had kunnen doen.
Ook de scenarist lijkt weinig kaas van het horrorgenre te hebben gegeten. Het merendeel van de film zijn Embers verschrikkelijk stereotiepe nerdy gothic handlangers bezig met het uitleggen van alle bespottelijke regeltjes die bij deze nieuwe vorm van duiveluitdrijving komen kijken (iemands ziel kan worden gezien als een soort WiFi-netwerk waarop ingelogd kan worden). Daarbij wordt opzichtig gehint naar uitvluchten die later van pas zullen komen. Het zuigt alle spanning weg uit de rest van de film.
Wat overblijft is als volgt op te sommen: een hoop slaapverwekkend geneuzel, half uitgewerkte en half gestolen ideeën, een demon die de ene na de andere clichématige oneliner ophoest en eerder irritant is dan eng, en Aaron Eckhart die zich zonder een greintje zelfspot van de ene naar de andere Razziewaardige scène gromt. Hoogtepunt is het moment waarop hij een bar betreedt, de whisky van een motorrijder naar binnen giet ("I'm in a wheelchair!") en vanuit zijn rolstoel een gevecht met de dronkenlap uitlokt - én wint. Maar het grootste gemis van dit alles: een schandalig onderbenutte Carice van Houten die in deze zouteloze productie verder niets interessant te doen heeft. Gelukkig hebben we Brimstone nog om naar uit te kijken.