Impressionistisch is misschien het beste woord om de laatste paar films van Gus van Sant te beschrijven. Er was een tijd dat hij commerciële ondernemingen als Good Will Hunting en To Die For afwisselde met zijn experimentelere werk, maar zijn vier laatste films zijn stuk voor stuk dromerige, afdwalende meditaties over de dood. Het leek alsof hij klaar was met zijn death trilogy over dood door willekeur (Elephant), dood door een vriend (Gerry) en dood door eigen hand (Last Days), maar het onderwerp lijkt hem in Paranoid Park nog steeds te fascineren.
De verteller is Alex, een jonge skater uit Portland. Hij begint zijn verhaal, slaat een stuk over, vertelt verder. Dan begint hij weer opnieuw, geeft meer details, komt dichter in de buurt van het genegeerde stuk, maar gaat de confrontatie nog steeds uit de weg. Zo gaat de film heen en weer, via allerlei alledaagse details uit het leven van Alex: het vriendinnetje om wie hij toch niet zo heel veel geeft, zijn afwezige ouders, het broertje dat een scène uit Napoleon Dynamite woord voor woord beschrijft, het skaten waar hij meer naar kijkt dan zelf aan meedoet. De non-lineaire vertelwijze lijkt niet bedoeld om de kijker te verwarren of te misleiden; dat Alex iets te maken heeft met de dood van de bewaker, vlakbij het skatepark waar de film naar vernoemd is, is al snel duidelijk. De bedoeling lijkt eerder om uit te beelden dat die dood niet zo heel belangrijk is, ook al draait de film er letterlijk om. Dat het vooral een excuus is om dit verhaal te vertellen, maar dat er interessantere dingen zijn.
Gus van Sant weet het leven van een doelloze tiener goed te vangen en creëert een heel aparte sfeer. Cinematograaf Christopher Doyle, die vooral bekend is van zijn samenwerking met Wong Kar Wai, wisselt af tussen verschillende soorten film - rauwer voor de scènes met het skaten, haast etherisch in andere scènes. Ook de muziek is eclectisch te noemen: selecties van het werk van Nino Rota, de huiscomponist van Fellini, worden afgewisseld met experimentele elektronische muziek vol piepjes en gekraak, maar er zijn ook popliedjes, zelfs rap. Door al deze kunstgrepen is het een film waar je echt in op kunt gaan, waar je min of meer gehypnotiseerd naar kan kijken, maar die sommige mensen waarschijnlijk ook onuitstaanbaar ontoegankelijk zullen vinden.
Raar genoeg is het teleurstellende aan de film juist dat hij niet origineel genoeg voelt, maar meer als een amalgaam van Van Sants eerdere werk. Het Portland uit My Own Private Idaho en Drugstore Cowboy, de liedjes van Elliott Smith uit Good Will Hunting, de lange schoolgangen en langharige, mooie, uitdrukkingsloze jongens uit Elephant: we hebben het allemaal al eens eerder gezien, en nergens weet deze film de zuiverheid van de doodstrilogie te evenaren. Een herhalingsoefening van Gus van Sant is nog steeds stukken fascinerender dan de meeste films, maar hopelijk doet hij in zijn nieuwe film - een biopic over de vermoorde, openlijk homoseksuele politicus Harvey Milk, die door Sean Penn zal worden gespeeld - weer wat nieuws.