In de openingsminuten van The End of Fear vertellen kunstkenners over de eerste keer dat ze het schilderij Who's Afraid of Red, Yellow and Blue III zagen. Er was verwarring, verbijstering en overweldiging; het abstracte werk van de Amerikaanse schilder Barnett Newman maakte duidelijk nogal indruk toen het eind jaren zestig in het Stedelijk Museum te Amsterdam kwam te hangen. Luisterend naar de superlatieven, zien we niet het schilderij in kwestie maar een volledig wit doek van dezelfde afmetingen. Waarom het werk vervolgens enkel wordt getoond middels oude foto's en videobeelden wordt snel duidelijk: het schilderij bestaat niet meer. Of nou ja, het bestaat nog wel, maar eigenlijk alleen zoals het gezicht van Mickey Rourke nog bestaat; er is zodanig aan gerommeld dat er feitelijk weinig meer van over is.
Het schilderij - een metersbreed rood vlak, geflankeerd door een gele lijn rechts en iets dikkere blauwe balk links - heeft nogal een geschiedenis. De zwartste bladzijde daarvan is de ochtend in maart 1986 waarop het schilderij met een stanleymes werd vernield door een bezoeker. Enkele mensen die daar destijds vrij direct mee werden geconfronteerd, klinken in hun beschrijvingen bijna precies als ooggetuigen van de moord op Pim Fortuyn of Theo van Gogh. Eén van hen zegt zich niets te kunnen herinneren van de rest van die dag, geheel verdoofd door de schok die de vernieling teweegbracht. Een ander stelt treffend: "Het was een moord op een kunstwerk". En toch was het peperdure schilderij daarmee nog niet dood. Dat zou het pas zijn na de langdurige restauratie die het schilderij juist had moeten redden.
Een bioscoopwaardige documentaire valt of staat met de mate waarin de filmmaker een cinematische draai weet te geven aan het materiaal. Rechtlijnige rangschikkingen van beelden met uitleggende voice-overs zijn immers niet meer dan reportages; weliswaar prima geschikt voor EenVandaag of Nieuwsuur, maar ze hebben in de bioscoop weinig te zoeken. Gelukkig laat regisseur Barbara Visser, zelf eveneens actief als beeldend kunstenaar, zich van een aangenaam artistieke kant zien in haar chronologische vertelling over het turbulente 'leven' van Who's Afraid of Red, Yellow and Blue III. Ze laat weliswaar volop mensen aan het woord over het schilderij, de vernieling, de restauratie en juridische kwesties die daaruit voortkwamen, maar waar mogelijk wordt het verhaal verteld vanuit de beelden.
Visser grijpt daarnaast menige gelegenheid aan om dingen net wat creatiever in beeld te brengen dan velen nodig zouden achten. Het creëren van een tijdlijn gebeurt aldus niet met een duffe computeranimatie, maar door de vloer van een fabriekshal van tape te voorzien en in elk vierkantje dat een jaar representeert stapeltjes uitgeprinte nieuwberichten over het schilderij te plaatsen. Oude beelden worden getoond op televisies van dezelfde leeftijd en het door de vernieler geschreven manifest tegen abstracte kunst wordt door een acteur voorgedragen. Misschien niet allemaal honderd procent noodzakelijke aankleding, maar het komt het kijkgenot absoluut ten goede en de vertelling wordt er zeker niet slechter van.
Tussen de geschiedschrijving door wordt een jonge kunstenaar opgevoerd die in opdracht van de filmmakers een exacte replica poogt te maken van het verloren schilderij. Haar reconstructie is in zekere zin een reconstructie van Newmans maakproces en dat brengt de nodige druk met zich mee. Naast beelden die een inkijkje geven in haar werkwijze (mooi detail: een kwast als boekenlegger) zijn er enkele gesprekken tussen haar en regisseur Visser, waarin zij beiden hun licht laten schijnen op het idee van creatieve eigendom. Dat oogt aanvankelijk een beetje als Charlie Kaufman die zichzelf bij gebrek aan ideeën à la Adaptation in zijn eigen scenario heeft geschreven, maar deze 'verhaallijn' blijkt zich tegen het einde toch volledig uit te betalen met een onverwacht impactvolle scène. Zelfs een nageschilderde Newman blijkt de nodige emoties los te kunnen maken.