Sparks is geen beroemde band. Toch timmeren ze al decennia aan de weg, van de jaren zeventig tot nu. Hun fans zweren bij de komische, theatrale rock, pop en dansmuziek van Sparks. Filmmaker Edgar Wright is er daar één van, en dus maakte hij een net wat te lange, volgepropte documentaire als ode aan de cultband.
De broers Ron & Russell Mael begonnen begin jaren zeventig de band Halfnelson, met Ron op keyboards en Russell als zanger. Al snel wordt dit Sparks. De rest van de band wisselt door de jaren heen van samenstelling, maar de broers blijven constant de creatieve kracht en gezicht van de band. Ron schrijft alle liedjes, en Russell is met zijn hoge stem medebepalend voor het geluid van de groep.
In de eerste helft van de jaren zeventig hebben ze succes met nummers zoals 'This Town Ain't Big Enough For the Both of Us' en albums zoals Kimono My House. Maar dat houden ze niet vast, omdat ze vaak na één of twee albums een andere creatieve richting inslaan. In 1979 maken ze een comeback met discomuziek die ze samen met Giorgio Moroder maken, waarna ze prompt richting de synthpop en de new wave vertrekken.
Zo hebben ze door de jaren heen af en toe een hit ergens, maar moeten ze even vaak op zoek naar een nieuw platenlabel omdat hun nieuwe sound en look niet aansloeg. Typerend voor hun stijl en gevoel voor humor is dat ze in 1994 een groot succes in Duitsland hebben met het liedje 'When Do I Get To Sing My Way?', een zelfbewuste parodie op hoe Frank Sinatra met 'My Way' terugkeek op zijn leven en carrière. Vorig jaar waren ze opnieuw in de aandacht dankzij hun script en muziek voor Leos Carax' Annette.
Vanwege die soms subversieve humor (naast de aparte teksten droeg Ron ook lange tijd een Hitlersnorretje) is Sparks ook altijd populair bij komieken geweest. Dat is terug te zien in de documentaire, waarin veel komieken, komedianten en makers van komische films en/of series aan het woord komen om te vertellen wanneer ze Sparks ontdekten of wat ze zo goed maakt. Inclusief Wright zelf.
Hoewel de broers zelf ook aan het woord komen en zelfs de openingsmuziek van The Sparks Brothers verzorgen, nemen deze commentatoren veel tijd in beslag. Te veel tijd. Tegelijk probeert Wright de hele carrière inclusief albums en veranderingen van stijl van Sparks te verwerken. Aan de ene kant duurt de docu daardoor met honderdveertig minuten te lang, aan de andere kant blijft het verhaal een wat oppervlakkig overzicht van meer dan vijftig jaar Sparks.
De broers zijn interessant en excentriek genoeg om meer van te laten zien, maar in plaats daarvan verschijnen vele komieken dertig seconden of een minuut in beeld om te vertellen dat ze groot fan van Sparks zijn. Hebben we na het horen van al die nummers en de verhalen van de broers echt Scott Aukerman van Comedy Bang Bang nodig die in twee zinnen zijn bewondering voor de band uitspreekt? Moeten we daardoor overtuigd worden van de meerwaarde van Sparks?
Ondanks dat The Sparks Brothers vol liedjes van Sparks zit, horen we toch vooral de hits en gaandeweg steeds minder van de eigenzinnige experimenten die hun commerciële succes in de weg zaten. Er valt wat voor te zeggen aangezien de film al te bomvol zit en anders nog langer zou worden, maar ondertussen moeten we het doen met mensen die over die eigenaardigheden vertellen en ons verzekeren van de genialiteit daarvan. Jammer dat we het niet zelf te horen krijgen.
Op de muzikale montage, die zo kenmerkend is voor het oeuvre van Wright, valt weinig aan te merken. Maar had hij niet wat van zijn bevriende komieken kunnen opofferen voor iets geks als Sparks' samenwerking met Tsui Hark? Nu is The Sparks Brothers tegelijk te veel en te weinig.