Wie denkt dat een door Herman Finkers geschreven film waarin hijzelf ook nog eens de hoofdrol speelt een barrage aan woordgrappen oplevert, komt bij De Beentjes van Sint-Hildegard gelukkig bedrogen uit. De enige echte woordgrap blijkt in de titel te zitten, een theatertrekje dat hij blijkbaar toch niet kon laten. Verder is de humor ingehouden, meer een romantische komedie dan een schaterlachfilm. Een relatiekomedie noemt Finkers het zelf, romantiek zit er immers weinig in. Liefde wel, liefde is er genoeg. Liefde is er misschien zelfs te veel, maar bestaat zoiets wel?
Volgens Jans vrouw Gedda niet. Zij vindt dat de liefde een heilzame werking heeft. De liefde van een vrouw voor een man althans. Zonder die liefde zijn mannen maar weerloze wezens en doelloze dwalers of, erger en gevaarlijker nog, ongeleide projectielen die wetenschappelijk aantoonbaar korter leven. De door haar gestelde vraag of Jan zin heeft in een kop thee heeft dus maar één mogelijk antwoord en dat antwoord kent zij. Daar heeft Jan zelf verder weinig mee te maken. Ze heeft het overigens niet van een vreemde, die echtelijke betutteling. Haar vader wilde graag gecremeerd worden, maar wat wist hij daar nou van? Dus besluiten de vrouwen in de familie dat de kist de grond in gaat. Stukken handiger.
De postume schoffering van zijn schoonvader blijkt voor Jan het laatste zetje richting openlijke rebellie tegen de schaamteloze vrouwelijke overheersing. Bovenal echter zet het Jan aan tot een zoektocht naar een waardig afscheid voor de overledene, al was het maar voor diens gedachtegoed. Zo goed waren zijn gedachten overigens in de herfst van zijn leven niet meer, het enige dat schoonvader Arend tegen de vrouwelijke dwang in durfde te laten gaan bleek verregaande dementie. Opmerkelijk genoeg kon hij daardoor eindelijk doen wat hijzelf wilde: een voettocht de Duitse grens over, naar het stoffelijk overschot van Sint-Hildegard. Hij heeft de tocht alleen nooit kunnen volbrengen. Zijn schoonvaders daden inspireren Jan om het eens over een volledig andere boeg te gooien.
Jans gemor blijkt al snel aanstekelijk voor de rest van de Twentse familie, gespeeld door acteurs uit de regio die het Twents machtig zijn en moeiteloos kunnen schakelen tussen dialect en gewoon Nederlands. Hoewel het op het eerste gezicht wat gekunsteld of zelfs kneuterig lijkt, een Nederlandse productie die gespeeld wordt door Nederlandse acteurs wier Nederlands ondertiteld moet worden, zorgt het voor een intieme sfeer die rechtstreeks afkomstig lijkt uit Finkers theateroeuvre. Dit komt niet alleen doordat het om Twents gaat en Finkers natuurlijk zo Twents is als Grolsch, maar ook door de subtiele maar zeer bepalende invloed die taal kan hebben op sfeer. Dat is geen toevalligheid wanneer het van Finkers komt. Het is niet kneuterig, het is intiem en past daarmee bij uitstek in een eigenwijs familiedrama dat broeit in bijkeukens en moestuintjes.
Het is dan ook haast jammer dat de regie in handen was van Johan Nijenhuis, hoewel van geboorte eveneens een Twent. De plaatjes zijn daardoor gelikt, shots kloppen en ieder rauw visueel randje is er in de nabewerking afgevijld. Hij maakt van een regionale productie iets van nationale allure, aantrekkelijk van Delfzijl tot Zierikzee, alsof hij zich enigszins schaamt voor het regionale karakter. Ferdi Stofmeel is in de rol van Jans burgerlijke schoonzoon zowel binnen als buiten de film de niet-Twentse toevoeging die het meest in het oog springt. Zijn kenmerkende manier van acteren maakt van deze Hollandse buitenstaander een karikatuur, een typetje dat het beter zou doen in een film van Steffen en Flip of een aflevering van Toren C.
Toch is De Beentjes van Sint-Hildegard ontegenzeggelijk een film die aansluit bij het oeuvre van de theatermaker. Op deze manier een stempel drukken op een film mag een prestatie heten, helemaal gezien het schrijven van een film en het erin acteren voor Finkers relatief onbekend terrein is. Het levert een film op die er niet op uit is je te laten schaterlachen, maar net zoals Finkers' cabaret voor een constante glimlach en onophoudelijk gegrinnik zorgt. Het is vooral een vertelling die je zo nu en dan een echte vraag durft te stellen, het liefst als je even niet zit op te letten. Maar die daar uiteindelijk ook geen al te grote gebeurtenis van wil maken. Het leven moet immers wel leuk blijven.