Het einde van het jaar staat voor de deur. Dat betekent ook in IJsland kerst en vuurwerk. Een periode van terugblikken en hoop. We overdenken onze hoogte- en dieptepunten en aan de hand van universele beelden vormen we de hoop voor het komende. Rúnar Rúnarsson erkent dit wereldse, geruststellende ritueel met zesenvijftig scènes van het IJslandse leven rond de jaarwisseling.
De slachterij komt voorbij, de zonnebankstudio, de schoolklas, de kerk, de autowasstraat en de bouwplaats. Het is een uitdaging een setting te verzinnen die niet in Echo is opgenomen. En in alle zesenvijftig vignetten zien we mensen: badderend in dat buitenzwembad, half onder die zonnebank met moeder bellend, en de deksel van een lijkenkist lichtend in de kerk. En we zien de mensen ook in hun woningen; zich voorbereidend op, of al zittend aan een kersttafel. Echo toont wat je het echte leven zou kunnen noemen.
Maar Echo is geen documentaire. Rúnarssons veelgeprezen werk haalt, zoals de meeste IJslandse films, zijn kracht uit IJsland zelf. Uit een combinatie van het indrukwekkende, zinnenstrelende, maar soms ook beangstigende landschap en het door de geïsoleerde ligging laboratoriumachtige leven van de IJslander. Het schuren tegen dat wat we een documentaire noemen, is wat IJslandse films zo draaglijk maakt. De humor is misschien absurd, maar zacht. De beelden zijn misschien georkestreerd, maar van de natuur. En de acteurs zijn misschien pseudo-professioneel, maar daarom menselijk. Rúnarssons Echo profiteert net als zijn Oscargenomineerde The Last Farm van al deze nuances.
Bij het onmiskenbare hoogtepunt van Echo heeft Rúnarsson de documentairestijl tot missie gemaakt. Hij verrast en choqueert met een in beeld gebrachte, echte bevalling. De opbouw in zesenvijftig scènes suggereert een chronologie van de kerstavond tot en met de eerste dag van het nieuwe jaar. Als een zonder schroom gefilmde vrouw leven geeft aan een nieuwe IJslander, groeit zij zodoende uit tot moeder Maria, het kind tot het Kerstkind en IJsland tot het beloofde land.
Ook de keerzijde van deze realistische methode in Echo helaas goed vertegenwoordigd. We wanen onszelf soms in een oudejaarsavondoverzicht van écht IJslands leven, maar worden dan onaangenaam verrast door suggestief acteerwerk van een non-acteur, een gekunstelde telefoondialoog of een grap die ook in de nepwereld niet grappig is. Als een opa en een dorpsgenoot om een brandend huis staan te bakkeleien over de eieren die de een van de kippen van de ander wil, maar die niet krijgt, zijn we Rúnarsson nog dankbaar voor zijn half-realisme. Maar als een stel mannen buitenshuis hun hákarl staat te fermenteren omdat moeder de stank van vorig jaar nog in huis vindt hangen, breekt hij het realisme zo abrupt af, dat Echo bijna tot een mockumentary verwordt.
Uiteindelijk is het Rúnarsson wel te vergeven. Echo is een ode aan zowel IJsland als de IJslandse filmcultuur. Als zo'n oudejaarsfilm van Nederland zou worden gemaakt, zouden we daar net zo, of misschien nog wel meer collectief gelukkig van worden als we dat in 2013 werden van Een Nieuwe Wildernis. Echo eerbiedigt net als die Hollandse natuurfilm het sentiment van de cirkel van het leven. Misschien niet van het echte, maar wel van het IJslandse.