Paul Thomas Anderson heeft nooit last gehad van een gebrek aan ambitie. Na twee goede films wilde hij in 1999 met Magnolia een groots kunstwerk maken en daar slaagde hij toen met vlag en wimpel in. Volgens velen zou hij dat nooit kunnen overtreffen en zou hij als filmmaker al voor zijn dertigste verjaardag zijn hoogtepunt hebben bereikt. Nu, acht jaar en één redelijk goede film later, probeert hij zijn eigen meesterwerk te overtreffen met een prachtig gemaakte, nog complexere en mogelijk nog rijkere film. Mogelijk, want het is niet makkelijk om de complexiteit, artistieke implicaties en technische kwaliteiten van There Will Be Blood in één keer te vatten en te waarderen. Meerdere kijkbeurten worden daarom aangeraden, die waarschijnlijk keer op keer bevredigender zullen zijn.
De eerste keer volstaat het om Daniel Plainview te volgen. De eerste, haast woordloze scènes zijn veelzeggend: Plainview valt in een mijnschacht en breekt zijn been. Als geluk bij een ongeluk vindt hij daar een zilverklomp. Op eigen kracht klimt hij weer naar boven en verkoopt éérst het zilver voordat hij een dokter raadpleegt. Zijn eenzaamheid en nietsontziende hebzucht zijn in deze scènes bepalend voor de rest van zijn leven en de film. Hoewel hij regelmatig met andere mensen moet samenwerken, zorgt zijn afkeer
ervoor dat hij ze zonder scrupules bedriegt, manipuleert, uitperst en ruïneert. Plainviews geldelijk gewin en afzondering zijn de enige zaken die tellen. Daar zet hij zelfs zijn geadopteerde zoon voor in, die hij noodgedwongen onder zijn hoede nam na de dood van één van zijn mijnwerkers.
Daniel-Day Lewis schittert in deze hoofdrol, waarmee hij weer eens laat zien hoe hij zijn ambacht tot in alle uitersten volledig beheerst. Van grootse, schreeuwerige speeches tot kleine stiltes waarin alles gezegd wordt met lichaamstaal; het staat allemaal in dienst van het personage. Wij kijkers mogen hem op onze blote knietjes bedanken dat hij weer eens uit zijn schulp is gekropen voor deze nieuwe rol, waar hij alle mogelijke prijzen voor won, inclusief de Golden Globe, de BAFTA, de Screen Actors Guild Award en afgelopen zondag de Oscar.
De grote verrassing is dat Paul Dano nauwelijks voor Day-Lewis onderdoet als de jonge evangelist Eli Sunday, wiens familie het land bezit waar Plainview olie uit wil winnen. Dano, vooral bekend als het stille joch in Little Miss Sunshine, is net als zijn tegenspeler even afschrikwekkend als fascinerend. Zijn predikant geeft Plainview vrij baan om het land en de gemeenschap uit te buiten, zolang deze maar de kerk financiert waarin Eli zieltjes kan winnen en duivels kan uitbannen. Sympathieke karakters zijn het dus allebei niet, maar dat maakt de film niet minder boeiend of meeslepend.
Onder het verhaal van een oliebaron en een geestelijke eind negentiende, begin twintigste eeuw gaan diepere lagen schuil die minstens zo interessant zijn. Eén keer kijken is misschien niet genoeg om deze allemaal te doorgronden en dat maakt reflectie achteraf en het herkijken van de film des te meer de moeite waard. Een mogelijke conclusie zou dan kunnen zijn dat There Will Be Blood een uitzonderlijke parabel is over de destructieve kracht van kapitalisme en georganiseerde religie, hoe beider succes afhankelijk is van de (valse) hoop van goedgelovige mensen en wat voor weerslag dat heeft op de omgeving. Maar dat is slechts één mogelijk tipje van de sluier.
Ook zonder lezing in de diepte is de film de prijs van een bioscoopkaartje meer dan waard. Want naast het acteerwerk is ook het met een Oscar bekroonde camerawerk prachtig. Niet alleen wordt het ruwe woestijnlandschap betekenisvol in beeld gebracht (dat Zuid-Californië moet voorstellen, maar gefilmd is in hetzelfde Texaanse gebied waar No Country For Old Men werd opgenomen), maar cameraman Elswit en regisseur Anderson hebben ook het lef om een cruciaal gesprek van grote afstand te filmen. In de hedendaagse filmcultuur waar steeds meer rekening wordt gehouden met toekomstige televisie-uitzendingen, mag dat opmerkelijk heten. Niet dat de film geen close-ups bevat; in sommige scènes wordt elke nuance in het gezicht van Day-Lewis vastgelegd.
Johnny Greenwood (van Radiohead) zet de toon met zijn klassieke muziekscore, die soms veel weg heeft van horrormuziek, zoals in de openingsscène waarin met akelige tonen een aanslag op de oren wordt gepleegd die door merg en been gaat. De boodschap is meteen duidelijk: dit wordt geen makkelijke zit. Op andere momenten doet de score samen met de manier van filmen dan weer denken aan de films van Stanley Kubrick die net als There Will Be Blood vaak vol diepere betekenissen zitten, maar waar ook aan de oppervlakte van genoten kan worden.
Anderson liet zich dan ook voor bepaalde scènes inspireren door deze grootmeester, zoals hij zich voor eerdere films liet inspireren door o.a. Martin Scorsese en vooral door Robert Altman, aan wie deze film is opgedragen. De grootste invloed was ditmaal echter John Huston en diens The Treasure of the Sierra Madre, ook een film doordrenkt met egoïsme, hebzucht en de corrumperende kracht van potentiële rijkdom. Of Anderson ooit tot deze grootheden gerekend zal worden, moet de toekomst uiteraard nog uitwijzen, maar hij doet wederom een bewuste stap in die richting.