De openingsbeelden van Videocracy zijn zo toepasselijk voor de rest van de film dat je het gevoel hebt in de maling te worden genomen. We zien zwart-witbeelden van een tv-studio, waarin de opnames van een van een van de allereerste Italiaanse tv-programmas plaatsvinden. De verteller meldt dat het gaat om een quiz, waarbij kijkers kunnen bellen naar de studio om vragen te beantwoorden. Als ze de vraag goed hebben, begint een huisvrouw in de studio aan een striptease. Er is weinig veranderd in de afgelopen decennia...
De Italiaans-Zweedse filmmaker Erik Gandini komt overduidelijk voort uit de Michael Mooreschool. Videocracy is dan ook volgens het stramien van Moores documentaires opgebouwd. Neem een maatschappelijk relevant onderwerp (de greep van president Silvio Berlusconi op het Italiaanse mediasysteem) en probeer dan door middel van slimme montage, effectief muziekgebruik en zo veel mogelijk voorbeelden je punt te maken. Het lijkt Gandini te zijn gelukt aangezien Videocracy hier in de bioscopen wordt uitgebracht, iets wat maar heel weinig documentaires lukt.
Gandini bouwt zijn film slim op door Berlusconi het eerste half uur consequent buiten beeld te laten en zelfs niet te noemen. Het gaat voortdurend om de president, waardoor de ongrijpbaarheid van Berlusconi ook in de film mooi verbeeld wordt. Gandini laat in het eerste deel van de film Ricardo aan het woord, een automonteur die ervan droomt een bekende tv-persoonlijkheid te worden en alles in het werk stelt dat doel te bereiken. Het is een effectief voorbeeld van de obsessie van Italianen voor de mythische televisie, die soms zorgwekkende vormen aanneemt. In het vervolg van Videocracy komen ook mensen aan het woord die aan de andere kant van het spectrum staan, zoals televisieagent Lele Mora (die hartstochtelijk fan is van Mussolini) en Fabrizio Corona, een Italiaans mediafenomeen die zichzelf beschouwt als een moderne Robin Hood: Ik pak van de rijken, maar geef het vervolgens niet aan de armen, maar aan mezelf.
Het gevaar bij een documentaire die zo nadrukkelijk een specifieke misstand in de samenleving wil uitlichten, zoals Michael Moore dat in zijn films ook doet, is dat de film nogal onevenwichtig gaat aanvoelen. Daar heeft Videocracy ook last van. Sterke momenten, zoals de missie van Ricardo en de obsessie van de Italiaanse samenleving met de televisie, worden afgewisseld met gratuite montagescènes die op nogal ordinaire wijze de boodschap dat het Italiaanse mediasysteem rot is, erin stampen. Dat heeft de film niet nodig, want de boodschap dat de greep van Berlusconi op het Italiaans mediastelsel ongezonde vormen aanneemt, is allang duidelijk. Maar ja, als Gandini met Videocracy een subtiele, genuanceerde en minder pamfletachtige documentaire had afgeleverd, had de film de Nederlandse bioscopen waarschijnlijk niet gehaald.