In 1987 maakte Michael Douglas van Gorden Gekko een held. En het omgekeerde is ook waar, want Douglas won immers een Oscar voor zijn rol. Oliver Stone verlaagt zich nu tot het sequelsyndroom en maakte een vervolg op een van zijn betere films: Wall Street. De financiële crisis van de afgelopen jaren gaf daar uiteraard ook een goede aanleiding toe. Stone koos logischerwijs voor een verhaal rond Gekko en niet rond de hoofdpersoon uit de klassieker: Bud Fox, gespeeld door Charlie Sheen. De makers moeten echter ook gedacht hebben dat een film met enkel een oude, door geld geobsedeerde grijsaard in de hoofdrol financieel geen records zal gaan breken. En dus werd het verhaal rond schoonzoon in wording Jake Moore geschreven.
In 2001 is Gordon Gekko na een lange gevangenisstraf weer een vrij man. De (financiële) tijden zijn sterk veranderd en niemand staat op hem te wachten. Ook letterlijk niet, want zijn enige dochter Winnie laat niets van zich horen. Na de dood van haar broer heeft ze met haar vader gebroken. Zeven jaar na zijn vrijlating heeft Gekko een boek geschreven en bezoekt Jake Moore, de verloofde van Winnie, een van zijn lezingen. Hij besluit, zonder dat Winnie het weet, een deal met Gekko te sluiten die ergens op de grens tussen zakelijk en privé ligt.
Net als in de klassieker uit 1987 is het een jonge enthousiasteling die, op zoek naar snel succes, contact zoekt met Gekko. Opnieuw wordt ook het thema zakelijk succes afgezet tegen het belang van familie. Bij deze film is Gekko echter min of meer familie van de jonge hond en speelt dit familiethema een aanzienlijk grotere rol dan in het origineel.
Deze grotendeels gelijkwaardige opzet is natuurlijk weinig origineel, maar het feit dat gekozen werd voor een verhaallijn over een gebroken vader-dochterrelatie en een romantische verhaallijn tussen Winnie en Jake, is op zijn zachtst gezegd een zwakke keus. Beide verhaallijnen zitten namelijk vol met clichés en stereotype ontwikkelingen. Stone houdt de aandacht ook te veel en vooral onnodig van Wall Street af, al doet hij met name in de eerste helft van de film nog een poging de crisis te belichten. Deze slaagt maar half omdat naar het einde toe de voorspelbare privéproblemen van de personages de hoofdzaak worden.
Shia LaBeouf (Transformers, Indiana Jones and the Kingdom of the Crystal Skull) doet het als broekie heel aardig en Carey Mulligan (An Education) maakt een goede indruk in de emotionele scènes. Toch sprankelt het pas echt als krachtpatsers als Josh Brolin of Frank Langella los kunnen gaan. Ook andere oudgedienden zoals Susan Sarandon dragen hun steentje respectabel bij, maar het is Eli Wallach die als de stokoude Jules Steinhardt de show steelt.
Het aandeel van Gordon Gekko is in de sequel een stuk groter dan in het origineel. Dat is maar goed ook, want opnieuw zet Douglas hem op memorabele wijze neer en houdt hij het personage ditmaal op intelligente wijze zelfs meer aan de aimabele dan aan de hatelijke kant. Ondanks dat het vuurwerk bij hem en de andere oudgedienden ligt, bevat de voorspelbare verhaallijn rond de twee tortelduifjes aan het eind toch een aantal verrassend sterk gespeelde scènes. Goed geschreven zijn ze echter allerminst.
Dat de film ondanks het matige scenario en het tamelijk wanstaltige einde toch nog het aanzien waard is, is naast een sterke cast te danken aan de boeiende cinematografie van Rodrigo Prieto (Babel, Brokeback Mountain) en een zo nu dan verrassend goede soundtrack van Craig Armstrong (Ray, Moulin Rouge). Hopelijk lijdt Stone niet lang aan het sequelsyndroom en blijft het bij een eenmalig uitstapje naar een van zijn klassiekers. Dit smaakt namelijk naar een nieuwe klassieker en niet naar nog meer sequels.