2020 wordt het jaar van de fluittaal in de Nederlandse bioscopen, zo lijkt het. In januari was er al de Roemeense film The Whistlers van Corneliu Porumboiu, waarin de fluittaal van het Spaanse eiland La Gomera een centrale rol speelt. Op het Internationaal Film Festival Rotterdam draaide tegelijk ook nog eens de Griekse film Common Birds, dat zich op hetzelfde eiland afspeelt. Nu volgt kort daarop het Turkse film Sibel, waarin het titelpersonage stom is en alleen kan 'praten' door de traditionele fluittaal van het berggebied bij de Zwarte Zee te fluiten.
Net als op het Spaanse eiland is de taal ontstaan om snel te kunnen communiceren tussen de mistige bergen. De fluittonen dragen veel verder dan het gesproken woord en zo kunnen dorpelingen communiceren van de ene berg naar de andere, terwijl ze elkaar niet kunnen zien of (normaal kunnen) horen. In The Whistlers is het een middel voor criminelen geworden om te communiceren zonder dat de politie het doorheeft, maar voor Sibel de enige manier waarop ze zich kan uiten.
De jonge vrouw heeft als kind een ziekte gehad en kan sindsdien niet meer praten. Zelfs als ze wil huilen of schreeuwen komt er geen geluid uit haar mond. Het enige wat ze wel kan, is fluiten. Gelukkig verstaan haar jongere zus Fatma, haar vader Emin (het dorpshoofd) en de meeste (oudere) dorpelingen de fluittaal nog. Voor de vrouwen in het dorp is het vooral een manier om te roddelen, voor Sibel is het noodzaak.
Desalniettemin is Sibel in de lokale samenleving min of meer een uitgestotene. Haar fysieke gebrek is volgens bijgeloof een bron van pech voor iedereen die bij haar in de buurt komt. De redenering is dat ze vanwege haar handicap waarschijnlijk geen man kan vinden en daarom nooit kinderen zal krijgen, wat in deze traditionele berggemeenschap dé rol van de vrouw is. Ze wordt op de velden waar werk verricht moet worden alleen getolereerd vanwege haar vaders positie als dorpshoofd.
Hier en daar heeft Sibel iets weg van een sprookje. Dat begint eigenlijk al bij het idee dat de bloedmooie Sibel, die ook nog eens al het thuiswerk voor zus en pa doet, niet uitgehuwelijkt zou kunnen worden. Daarnaast spendeert zij veel tijd in het bos, jagend op een wolf omdat ze denkt dat dit haar respect op zal leveren in het dorp. Ze vangt echter geen wolf, maar een man. Een sprookjesprins is hij niet, maar een dienstweigeraar uit Istanbul die door haar val gewond is geraakt. Het leger is naar hem op zoek, en vertelt de dorpelingen dat hij een terrorist is. Sibel verbergt hem in haar berghut en helpt hem te herstellen.
De prachtige beelden van de beboste bergen versterkt de sprookjessfeer, maar daaronder schuilt een harde realiteit: het leven in de regio wordt grotendeels bepaalt door tradities en roddels. Wat de oude vrouwen van het dorp vinden, kan iemands reputatie maken of breken. En eenmaal gebroken is het moeilijk om daar nog tegenop te boksen. Sibel is door haar sociale isolement gedwongen om een onafhankelijke vrouw te worden, die steeds meer voor zichzelf denkt en wil voorkomen dat haar zus door de gemeenschap wordt verzwolgen. Hierdoor krijgt Sibel uiteindelijk een feministische inslag, maar hij is ook realistisch over hoever dat kan gaan binnen een klein, afgelegen bergdorp in Turkije. Het einde is zowel inspirerend als frustrerend, maar stemt toch hoopvol.