Als regisseur Michael Bay en de Transformers in de loop der jaren iets hebben bewezen, is het wel dat je met één beproefde truc een hele carrière lang brood op de plank kunt toveren. Bay vaart al sinds Bad Boys uit 1995 wel bij zijn oververzadigde mix van wellustig gefilmde ontploffingen, bombastische filmmuziek en stoere soldaten- en politiepraat. Wat de Transformers doen is nog simpeler én briljanter: er gaat namelijk niks boven een vrachtwagen die binnen enkele seconden in een huizenhoge vechtrobot kan veranderen, en weer terug. Dat blijft gewoon een mooie truc om te zien, of het nou bij een stuk speelgoed is of in een ietwat lomp geanimeerde tekenfilmserie uit de jaren tachtig.
Ook in het half geslaagde Transformers stelt het oude kunstje van de goeie Autobots en de slechte Decepticons niet teleur. De buitenaardse robots die op onze planeet hun oorlog komen uitvechten zijn deze keer uitgewerkt in vlekkeloze computeranimaties het grootste pluspunt van de hele film en het transformeren ziet er nog steeds strak uit. Nee, aan de Transformers zal het niet liggen, die doen lekker hun ding. Bay echter vergaloppeert zich aan iets dat totaal niet zijn ding is: een fikse dosis familiehumor.
Daar had uitvoerend producent Steven Spielberg ongetwijfeld wel raad mee geweten, maar zijn invloed is slechts rudimentair zichtbaar in de plot. Hoofdpersoon Sam is een outsider op school, die vriendschap sluit met een buitenaards wezen een Non-Biological Extra-Terrestrial deze keer. Geen verschrompeld bruin mannetje met grote ogen dus, maar de Autobot Bumblebee vermomd als Sams gele Chevrolet Camaro. Sam blijkt de sleutel te bezitten tot de locatie van de Allspark, een gigantische kubus die de inzet is van de oorlog tussen de Autobots en de Decepticons. Terwijl de Decepticons in hun zoektocht naar de Allspark het Amerikaanse leger een kopje kleiner maken, is Autobot-leider Optimus Prime (godzijdank met dezelfde stem als vroeger) zo beleefd om Sam en zijn sexy klasgenootje Mikaela om hulp te vragen. Jon Voight als minister van Defensie schakelt op zijn beurt een ander minderjarig fotomodel in om ultrageheime computerbestanden te beschermen tegen de Decepticons. De jeugd heeft tenslotte de toekomst, nietwaar?
Vastbesloten zich op Spielbergiaanse wijze te verplaatsen in de belevingswereld van deze pubers, verspilt Bay vervolgens te veel tijd aan een reeks hopeloze pogingen tot ontwapenende humor. Zo moeten de Autobots zich in Sams achtertuin verstoppen voor diens ouders (Pas op mijn moeders rozenperkje! Oeps!) en krijgen de kids het een tijd lang aan de stok met John Turturro als een cartooneske commando die Hawaii-onderbroeken draagt. Bays onbeholpenheid in deze scènes is pijnlijk genoeg om James Camerons gestuntel met romantiek in Titanic te evenaren. Je voelt dan ook een zekere dankbaarheid als met het verschijnen van Decepticon-opperhoofd Megatron de laatste akte wordt ingezet en alle Transformers het op een matten zetten in een overvalst Michael Bay-slotakkoord, met explosies in iedere hoek van het scherm en de volumeknop op twaalf. Alleen blijkt dan weer dat Bays trucje na al die jaren ook nog steeds dezelfde makke vertoont: spectaculaire shots te over, maar door de bijna spastische montage registreer je ze nauwelijks. Alleen het luchtgevecht tussen Decepticon Starscream en een stel straaljagers heeft een paar seconden lang een aardig ritme, net genoeg om de scène op je te laten inwerken, maar dat lijkt een toevalstreffer.
De rest van de finale is in je beleving al een onontwarbare brij terwijl je ernaar zit te kijken, laat staan dat je er achteraf nog iets van snapt. Wie wat zei tijdens het laatste, allesbeslissende duel tussen aartsvijanden Megatron en Optimus Prime? Al sla je me dood. Jammer, maar wel helemaal volgens vertrouwd Michael Bay-recept.