Met het overlijden van Jorge Videla mei jongstleden kan Argentinië eindelijk een begin maken met het sluiten van een donker hoofdstuk uit haar roerige geschiedenis. Videla's juntadictatuur, die hij door een staatsgreep forceerde, duurde slechts vijf jaar, maar zorgde voor een immense nasleep en veel onbeantwoorde vragen. Veel politiek actieve Argentijnen vluchtten in de jaren zeventig, tijdens de zogenaamde Dirty War, naar het buitenland. Strijdlustig en onverschrokken keerden sommigen van hen terug naar hun vaderland, veelal ondergedoken en onder een valse identiteit. In de Argentijnse Oscarinzending Infancia Clandestina (Clandestiene Jeugd) wordt deze periode bezien door de ogen van een jonge tiener met gierende hormonen.
Het is een persoonlijk verhaal, want regisseur Benjamín Ávila maakte het zelf allemaal mee. Hij staat erop te vermelden dat zijn eerste lange speelfilm vooral geen autobiografie is. Zijn persoon werd dan ook gefictionaliseerd naar de twaalfjarige Juan, die met zijn ouders Christina en Horacio vanuit Cuba naar Argentinië verhuist. Op school moet de puber onder de naam Ernesto Estrada door het leven en mag oom Beto, die eveneens onderdeel uitmaakt van het vrijgevochten huishouden, optreden als Juans vader. De guerrillastrijders van de Montoneros hebben hun toevlucht genomen tot een vervallen huis in een buitenwijk van een grote stad waar ze doen alsof ze een handeltje voor chocoladepindas runnen. Een stapel dozen in een loods doet dienst als deur van de schuilplaats waar Juan en zijn babyzusje zich kunnen verstoppen als er gevaar dreigt.
Ávila veronderstelt dat zijn publiek grotendeels op de hoogte is van de roerige Argentijnse geschiedenis van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. In wat snelle inleidende teksten komt een samenvatting voorbij. Het wordt dan ook niet helemaal duidelijk hoe de strijd van de Montoneros nou precies in elkaar steekt. Het is één grote geheime toestand en Juans ouders en oom moeten de gekst toeren uithalen en uiterst voorzichtig zijn om niet ontdekt te worden. Het is Ávila hier dan ook niet voornamelijk om te doen geweest. Juan is namelijk een puber die de meisjes aan het ontdekken is. Op zijn nieuwe school maakt hij kennis met de lenige gymnaste Maria en al snel kan hij aan niets of niemand anders meer denken. Zijn clandestiene thuissituatie is enkel een lastig obstakel met al die opborrelende gevoelens.
Infancia Clandestina is in feite een dertien in een dozijn jeugddrama ingebed in een moeizaam en fragmentarisch vertelde politieke strijd. Zelfs als Maria steeds meer in Juans leven komt, kost het hem weinig moeite om zijn echte naam en de motieven van zijn ouders van haar weg te houden. Een verjaardagsfeestje verloopt vrij vlekkeloos. Ávila laat hierbij veel kansen liggen, want het zijn interessante complicerende factoren binnen Juans pubergevoelens. De twee verhaaltakken worden vaak op ongelukkige wijze samengebracht. Zo legt oom Beto Juan uit dat je een vrouw moet benaderen zoals je een chocoladepinda eet. Het is een vergezochte en voor het joch van twaalf ongetwijfeld raadselachtige metafoor. Sterker zijn de momenten waarbij de ernst van Juans penibele situatie naar voren komen, bijvoorbeeld als zijn oma geblinddoekt een bezoek aan haar dochter en kleinzoon brengt. Zij wijst het gezinnetje erop hoezeer ze hun kroost confronteren met een zinloze guerrillastrijd; een sentiment dat ook bij het publiek zal leven, maar waar niet op door wordt gepakt.
Op enkele cruciale momenten vervangt de filmmaker de echte acteurs door strip- en storyboardtekeningen. Hij wil de jeugdige hoofdpersoon afschermen voor al het geweld en onvoorstelbaar leed dat hem helaas zelf niet bespaard is gebleven. Het is een doelmatige en verrassende oplossing die strategisch wordt ingezet. Deze stilistisch geslaagde en gewaagde keuze staat haaks op de warrige plotontwikkeling die Infancia Clandestina tekent.