Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje, luidt het oude gezegde. Maar in film kan alles. Zo zagen we in Pixars instantklassieker Ratatouille hoe een rioolrat met een bijzonder ontwikkeld gevoel voor reuk en smaak het voor elkaar kreeg om in een Frans toprestaurant te werken. Het bleek een mooi uitgangspunt voor komische situaties en een pakkende moraal over ruimdenkendheid. Met Turbo lijkt de animatieafdeling van Dreamworks iets vergelijkbaars te willen doen. Ook hier wil een diertje iets schijnbaar onmogelijks, waarbij hij hulp krijgt van een mens die ondanks alles in hem gelooft. Jammer genoeg pakt het minder origineel en overtuigend uit dan Pixars film uit 2007, maar vermaken doet hij evengoed wel. Met name de eerste helft.
Je moet er ook maar op komen. Turbo gaat over een doodgewone huisslak die geobsedeerd is door racen. Meedoen aan de Indy 500, de grootste autorace in de Verenigde Staten, is wat hij het liefst zou willen. Turbo droom groot, veel te groot volgens de andere slakken. Maar wanneer hij per ongeluk in de motor van een getunede sportwagen wordt gezogen, verandert alles. Zijn ogen kunnen schijnen als koplampen, hij geeft een signaal af als hij achteruit glibbert en het belangrijkst: hij is razendsnel. Het feit dat hij nog steeds een slak is doet er niet toe, hij wil meeracen tussen de Indycars.
Het krankzinnige uitgangspunt betaalt zich in het eerste half uur uit met een serie aan goed gevonden grappen over de slakkencommune, Turbos raceambities en zijn nieuwe gemuteerde lichaam. Humor die vanwege zijn speelse absurdisme voor zowel kinderen als volwassenen leuk is. Maar het lijkt alsof alle creativiteit van de makers in dat eerste gedeelte is gaan zitten, want naarmate Turbo vordert, zakt de humor weg (of is de kijker gewend geraakt aan het malle uitgangspunt) en wordt de film steeds meer een opeenstapeling van clichés.
Waar Dreamworks met de twee Kung Fu Panda-films liet zien dat komische vondsten prima gemixt kunnen worden met een avontuur, is het meeste kruit in Turbo al snel verschoten. Misschien heeft dat ook te maken met het feit dat regisseur David Soren niet te veel risico wilde nemen voor zijn eerste film en daarom veilig koos voor een voorspelbaar verloop en dito einde.
Er had dus meer in gezeten. Voor een film die zo gesmeerd op gang komt, stelt het vervolg enigszins teleur. Ook de ontroerende boodschap die Ratatouille wel had, blijft uit. Uiteindelijk komt het geheel over als een sterk gevonden uitgangspunt met een middelmatige uitwerking, maar gelukkig houdt Soren er genoeg vaart in om daar overheen te kunnen kijken.