Films over een comeback worden vaak nog net een stukje leuker om naar te kijken wanneer de hoofdrolspeler in kwestie zelf ook wel weer eens een hit kan gebruiken. Uiteraard hoeft een acteur met de status van Al Pacino zich inmiddels niet meer te bewijzen, maar met de sinds de millenniumwisseling gestaag groeiende stapel van bedenkelijke tussendoortjes is een uitschieter wel weer eens welkom. Een mooie parallel met het titelpersonage in Danny Collins. De bejaarde popster verdient een goed belegde boterham met het zingen van andermans liedjes, maar heeft de liefde voor het vak al een tijde verloren. Een veertig jaar te laat afgeleverde brief van zijn grote idool John Lennon geeft de zanger het nodige zetje om het roer om te gooien.
'Hey, baby doll! Whats going on!' schelt het voor de zoveelste keer van de tribunes van een veel te fel verlichte zaal van een poppodium in Los Angeles. Met zijn brede grijns en losse heupen krijgt Danny Collins het publiek moeiteloos aan het meezingen en op de voorste rij heeft een drietal grijze dames de tijd van hun leven. Zo gauw het optreden echter voorbij is, snelt de oude popster de kleedkamer in om zijn neus te poederen, om vervolgens gauw in zijn dure bolide naar huis te scheuren naar zijn vele jaren jongere vriendin. Met de ironische inzet van Lennons 'Working Class Hero' op de achtergrond is de boodschap direct duidelijk. Collins geniet van beduidend meer aanzien en weelde dan de gemiddelde negen-tot-vijf-arbeider, maar de passie is ver te zoeken. Zijn muziek is enkel nog een middel om geld te verdienen. Alle vroegere ambities om als tekstschrijver met betekenisvolle liedjes op de proppen te komen heeft de zanger allang laten varen.
Hoe anders hadden de zaken kunnen lopen wanneer Steve Tilston (de zanger op wie de film losjes gebaseerd werd) het advies van zijn idool eerder had ontvangen. Naar aanleiding van een interview in een popmagazine een leuke openingsscène waarin Nick Offerman als hippiejournalist zijn rol uit Parks en Recreation geestig op de hak neemt klom de ex-Beatle jaren geleden in de pen om de jonge zanger openhartig toe te spreken, al bleef de brief door de nalatige redactie jaren onontdekt. Eeuwig zonde, aangezien een mogelijke samenwerking misschien nog in het verschiet had gelegen en een compleet andere carrière had opgeleverd. Onder het motto beter laat dan nooit vertrekt Collins naar een hotel in New Jersey. Enerzijds om een nieuwe plaat op te gaan nemen, maar ook om het gezin van zijn volwassen zoon voor het eerst te ontmoeten.
Je zou je wellicht kunnen afvragen of er nou echt een handgeschreven boodschap van niemand minder dan John Lennon aan te pas moet komen om iemand ertoe te bewegen om een rol te spelen in het leven van zijn kind, maar gelukkig geven Pacino en kornuiten nauwelijks de ruimte voor dergelijke kanttekeningen. Pacino is heerlijk op dreef als ouwe charmeur en weet zowel het hotelpersoneel als de kijker snel in te pakken, maar krijgt ook uitstekende bijval van de rest van de cast. Zo levert het geflirt met hotelmanager Annette Bening al snel een leuke wisselwerking op en staat ook Christopher Plummer als charismatische tourmanager garant voor een paar snedige opmerkingen.
Het is dan ook vooral de sterke bezetting waar schrijver en regisseur Fogelman het van moet hebben, aangezien het verder vrij clichématige verhaal zich verder wel makkelijk laat uittekenen. Naar het einde toe wordt nog lichtelijk geforceerd ruimte ingebouwd voor wat drama, en ook hier tonen de acteurs zich gelukkig capabel genoeg om te voorkomen dat het gemakzuchtige sentiment teveel de overhand gaat nemen. Hoewel er ergens in Danny Collins wel een aardig portret verstopt zit over de vergankelijkheid van roem en hoe popsterren zichzelf kwijtraken (en weer hervinden) in het leven van seks, drugs en rock-'n-roll, speelt Fogelman toch iets te veel op veilig. Het publiek komt immers om vermaakt te worden. Met Pacino mogen zij in elk geval rekenen op een eerste klas entertainer, maar de show zelf is bijna net zo'n plichtmatig nummertje als Collins eigen Baby Doll.