Sin City
Recensie

Sin City (2005)

Deze film komt soms zo dichtbij perfectie dat het ronduit frustrerend is, maar de atmosfeer van Sin City blijkt uiteindelijk iets ongrijpbaars.

in Recensies
Leestijd: 4 min 30 sec
Regie: Robert Rodriguez, Frank Miller, Quentin Tarantino | Cast: Mickey Rourke (Marv), Clive Owen (Dwight), Bruce Willis (Hartigan), Rosario Dawson (Gail), Jessica Alba (Nancy Callahan), Benicio Del Toro (Jackie Boy), e.a. | Duur: 124 min.

’Denk niet wit, denk niet zwart, denk niet zwart-wit’, luidt een oud Nijmeegs gezegde. Het is dus maar goed dat Frank Miller geen Nijmeegs verstaat, want zijn zwart-witte denken bracht ons in 1991 Sin City: een opwindend, godverlaten oord dat zich op papier aftekent in inktzwarte schaduwpartijen en felwit contrasterende details. Miller, misschien niet de beste tekenaar ter wereld maar wel een hele rake pulpschrijver, schetste (Ba)sin City in een reeks ‘graphic novellas’ af als een plek waarnaast het New York van Travis Bickle wel een Zwitsers kuuroord lijkt. Het is een stad vol dodelijke hoeren, corrupte politici, kinderverkrachters en seriemoordenaars. De helden uit de Sin City-verhalen, die veelal met de lezer communiceren via hardgekookte interne monologen, onderscheiden zich slechts door hun eergevoel van alle andere psychopaten. Millers flair voor het schrijven van rauwe oneliners en het dramatisch uitbeelden van ultragewelddadige fantasieën brachten Robert Rodriguez ertoe zijn strips te omschrijven als ‘de best geschreven, best geregisseerde en best gemonteerde films die nooit op het witte doek te zien waren’.

Dat wil zeggen, tot nu toe. Zoals onderhand wel bekend is heeft Rodriguez met Sin City een zo getrouw mogelijke vertaling van strip naar (digitale) film afgeleverd, precies zoals hij ons en co-regisseur Miller had beloofd. Dit levert een paar grote pluspunten op: werkelijk schitterende plaatjes, succesvol gekopiëerd uit de drie afleveringen die het bronmateriaal vormen, veel sappig geweld, en creatieve oogkleppen voor Rodriguez (die de neiging heeft alle kanten op te stuiteren als hij volledig de vrije hand krijgt; zie Once Upon A Time In Mexico). Nadelen zijn er ook, met name het feit dat het voor sommige acteurs nogal lastig blijkt om de bijna karikaturale hard-boiled teksten – duidelijk bedoeld voor papier – overtuigend uit hun strot te persen, en het ook in deze film verstikkende effect van het green screen.

Op de casting valt weinig tot niets aan te merken. Vooral Mickey Rourke blijkt een geïnspireerde keuze voor de rol van oerbruut Marv, die op zijn eigen gruwelijke manier wraak neemt op de moordenaars van zijn droomhoertje Goldie. Rourke, die als een natuurkracht door de film bulldozert, voelt zich duidelijk als een vis in het water in Millers sleazy noir-wereldje en zorgt regelmatig voor gegrinnik met zijn kurkdroge vertolking van Marv’s nauwelijks gecontroleerde bloeddorst. Elijah Wood verdient alleen al een award omdat hij overtuigend de vloer aanveegt met Rourke (wel een geluk voor Wood dat hij z’n mond niet open hoeft te doen). En Rutger Hauer maakt een welkome comeback als een perverse man Gods, ook al is zijn tekstvoordracht één van de zwakkere.
Ook het gedeelte waarin ouwe knakker Bruce Willis als de heroïsche politieman Hartigan mag zoenen met überbabe Jessica Alba is prima te verteren. Het is meteen ook het best uitgewerkte verhaal van de drie. We krijgen een goed beeld van de band tussen Alba’s Nancy Callahan en Hartigan, die de 11-jarige Nancy uit de klauwen van een sadistische pedo redt en dat jaren later opnieuw moet zien te doen, wanneer deze Yellow Bastard haar weer heeft opgespoord. Mede doordat bij Willis de monologen als vanzelfsprekend over de tong rollen is Hartigan degene met wie we ons het meest kunnen identificeren; bovendien is er sprake van echte ‘chemie’ tussen Willis en Alba.
Het zwakst is het middelste verhaal, waarin Clive Owen de broeierige loner Dwight speelt. Owen lijkt niet de goeie ‘hard-boiled’ toon te kunnen vinden en is flets vergeleken met Rourke en Willis. Dwights achtergrond is vaag (dat verhaal zit niet in de film) en de romance met hoerenmadam Gail (Rosario Dawson, die van iedereen het meeste lijkt op haar strip-tegenhangster) komt daardoor uit de lucht vallen. Smaakmaker van deze aflevering is ‘deadly little’ Miho, een zwijgzame ninja-prostituée die liever haar twee zwaarden en haar swastikavormige werpsterren laat spreken. Maar het is in dit middengedeelte dat de druk een beetje van de ketel lijkt te gaan en de film op momenten wat stroperig wordt – Tarantino of geen Tarantino.

Sin City weet in bijna alle opzichten Frank Millers verdorven stad tot leven te roepen. De film nadert soms zó dicht de perfectie dat het ronduit frustrerend is te moeten constateren dat Sin City op papier dynamischer is dan op het witte doek. Wie de boeken leest kan de overrijpe atmosfeer van de stad bijna op zijn longen voelen slaan; het virtuele toneel dat Rodriguez heeft gecreëerd is te steriel om die sensatie op te roepen. Het zit hem in hele kleine dingetjes: Marv die achter het stuur van een rijdende auto zit en met één hand een slachtoffer over het asfalt sleept, Miho die wordt weggeblazen door een explosie, Marv die wordt overreden door een vrouw die op Goldie lijkt… het ziet er allemaal statischer en cartoonesker uit dan in de strip zelf.
Dit alles neemt niet weg dat Sin City een aanrader is. De combinatie van supergestileerde neo-noir, over-the-top geweld en tonnen aan vrouwelijk schoon werkt bedwelmend, zeker in het eerste gedeelte van de film. Mickey Rourke zet een hartveroverende psychopaat neer. En er zijn gelukkig genoeg momenten waarbij je wél kunt zwelgen in dat typische Miller-gevoel – “shouting and laughing with the pure, hateful, bloodthirsty joy of the slaughter”, zoals dat in Sin City heet.