De gebroeders Coen zijn een begrip in het internationale filmlandschap. Hun namen staan bijna altijd garant voor kwaliteit en komedie. Kwaliteit ontbrak alleen tijdens een twee films tellend dipje vorig decennium. Komedie is eigenlijk altijd wel aanwezig, hoewel een deel van hun oeuvre duidelijk serieuzer van aard is. Hun nieuwste, Inside Llewyn Davis, kan tot dit selecte gezelschap van ernstige films worden gerekend. Het leverde hen wel de Grand Prix in Cannes op.
Niet dat er niets te lachen valt, dat zal waarschijnlijk (gelukkig) nooit gebeuren in een Coens-film, maar humor voert verre van de boventoon in deze zwerftocht door de straten van Greenwich Village begin jaren zestig. Deze buurt van Manhattan stond toen bekend als het thuishonk voor vele folkmuzikanten, waar muzikanten uit het hele land op afkwamen om in de lokale clubs te spelen. Een nog onbekende Bob Dylan was er ooit één van. De cover van diens tweede album (The Freewheelin' Bob Dylan) - of beter gezegd: de grijze winterse straat op de achtergrond - was een belangrijke inspiratie voor Inside Llewyn Davis.
Dat beeld vormt het decor voor het (plotloze) verhaal en bepaalde het visuele palet van de cinematografie van Bruno Delbonnel, die op de grauwe kleuren na niet echt een opmerkelijke visuele stijl heeft. De afwezigheid van Roger Deakins, de vaste cameraman van de Coens die verplichtingen had voor Skyfall, is dan ook een fikse aderlating. Hij is namelijk wél in staat om visuele inventiviteit en originaliteit mee te geven. De grijsgrauwe stijl zorgt ervoor dat deze nieuwe Coens-film een koud uiterlijk en kille sfeer heeft die past bij het winterse New York maar niet zo fijn oogt als gebruikelijk is voor de gebroeders.
Llewyn Davis is een folkzanger wiens muziek nauwelijks tot geen geld oplevert. Elke avond slaapt hij op een andere bank in het appartement van een vriend of kennis. Hij is dolende, op allerlei manieren. Zijn zoektocht door het leven heeft geen herkenbaar doel, en zelfs als hij een bewuste keuze probeert te maken gaat dat mis of vindt hij enorme, ontmoedigende obstakels op zijn pad. Dit vertaalt zich in veel shots waarin Llewyn eenzaam door de straten van New York dwaalt, en op een gegeven moment zelfs daarbuiten. De specifiek gekozen oude folkliedjes die worden opgevoerd in de film zitten vol verwijzingen naar reizen en vooral zwerven, weggaan of juist naar het niet willen gaan.
Zoals de filmtitel (eveneens de naam van Davis' enige soloalbum ) al suggereert, is Llewyns reis eigenlijk een innerlijke. Het is een trektocht door de ziel, waarin hij, zoals dat heet, zichzelf meerdere malen tegenkomt. En een kat. Die Llewyn soms een doel lijkt te geven, en daarmee heel wat vragen oproept over een mogelijke betekenis. Maar misschien is het gewoon maar een kat. De Coens laten zoveel mogelijk open, zoals ze de laatste jaren gewoon zijn. Dat past goed bij zo'n doelloze zoektocht, maar met wat meer humor en visuele zwier (die je ook van hen zou verwachten) was de film allicht iets prettiger te verteren geweest. Er ontbreekt letterlijk en figuurlijk enige kleur waardoor Inside Llewyn Davis net zo makkelijk wegglijdt als Llewyn Davis zelf.