De openingstitels van Good Boys nemen je mee langs de muren en over het bureau van een jongenskamer. Het is er een als zovele, met modelvliegtuigjes, fotolijstjes en rondslingerend speelgoed. Als de belangrijkste acteurs en productiemedewerkers aan het publiek zijn voorgesteld komt het beeld tot rust bij een doorsnee jochie, een jaar of twaalf, dat op bed ligt te gamen. En zoals in zoveel films uit dit genre gaat dit jochie een enorm herkenbare mijlpaal in zijn leven meemaken. Een mijlpaal waarna alles anders zal zijn, en niet op de manier die hij zelf voor ogen had. Max, zoals hij heet, gaat namelijk naar zijn eerste zoenfeestje binnenkort.
De film volgt een redelijk gebruikelijk, en over het algemeen ook redelijk succesvol, patroon. Max gaat samen met zijn twee beste vrienden Lucas en Thor naar het zoenfeestje, maar niet voordat een aantal steeds onoplosbaardere problemen is overwonnen. Hierbij worden een aantal onwaarschijnlijke en terugkerende vrienden, vijanden en grappen gemaakt, die allemaal samenvallen in een krankzinnige apotheose, in Good Boys het zoenfeestje, waarbij alles net wat anders loopt dan gepland. Leg het verloop van deze film naast dat van Superbad of Harold & Kumar Go to White Castle, en de overeenkomsten zijn evident.
De twee pijlers waarop dergelijke films rusten zijn de herkenbaarheid van de situaties en de kwaliteit van de grappen. Helaas is in Good Boys op beide wel het nodige aan te merken, al kennen beide aspecten toch zeker ook hun sterke kanten. Zo slagen schrijvers Gene Stupnitsky en Lee Eisenberg er constant in de belevingswereld van kinderen op een speelse manier herkenbaar te maken. Er is niks in de wereld zo belangrijk als dat ene zoenfeestje, het mooiste meisje van de klas is aantrekkelijk zonder dat het iets met sexy te maken heeft en voorbij het dichtstbijzijnde winkelcentrum houdt de wereld op te bestaan. Deze jeugdige onschuld en onwetendheid zijn echter ook een belangrijke bron van grappen. Er wordt opzichtig de draak gestoken met de vertederende onschuld en de bubbel waarin de jochies zitten wordt herhaaldelijk doorgeprikt, meestal voor een goedkope lach.
Daarbij is ook meteen het tweede kritiekpunt benoemd, de grappen. In dit genre kan goed werkende humor het geheel overeind houden, ongeacht de kwaliteit van de rest van de film. Meestal is de humor wat puberaal, maar toch ook scherp en op het randje, vooral op het randje van de goede smaak. De keuze voor een drietal kinderen als hoofdpersonen zorgt er echter voor dat de humor maar moeilijk voorbij het slapstickniveau komt. Een eerste zoen en een stiekem slokje bier zijn nou eenmaal niet zo buitensporig als je ontmaagding of op een politieauto schieten, al denkt een twaalfjarige misschien van wel. De running gags zijn goed gevonden, dat wel, maar niet sterk genoeg om het geheel anderhalf uur spannend te houden.
Geen van de kinderen heeft door dat het eigenlijk niet uitmaakt waar ze mee bezig zijn, al wordt het ze nog zo expliciet verteld en wordt uiteindelijk zelfs nog geprobeerd dit tot een moraal te verheffen. Een 'street smart' jochie als Bobb'e J. Thompsons vloekende en manipulerende personage in Role Models zou in Good Boys een brug hebben kunnen slaan tussen de volwassen realiteit en de verterende wereld waarin Stupnitsky de jongens gevangen houdt, als een kolonie mieren in een glazen bak. Stupnitsky kiest ervoor om ze opgesloten te laten zitten, schijnbaar onwetend van de geringe invloed die hun keuzes hebben op wat dan ook. Maar in plaats van die mieren met rust te laten en ze bedrijvig te laten zijn, tikt hij af en toe op de ruit, lachend om hun reactie. Er lachen alleen niet veel mensen met hem mee.