Geostorm is het type film dat normaal gesproken midden in de zomer verschijnt na een enorme marketingcampagne: een groots actiespektakel dat door te appelleren aan een breed publiek zijn lijvige budget in de eerste week direct terugverdient. De gebruikelijke methoden zijn hier echter ver te zoeken. Een release buiten het blockbusterseizoen en weinig duwtjes in de rug van de marketingafdeling stemmen niet bepaald hoopvol. En dat terwijl de voortekenen al niet bijster goed waren: de film werd meerdere malen uitgesteld (oorspronkelijk zou hij anderhalf jaar al geleden uitkomen) en kreeg voor vijftien miljoen aan heropnamen nadat de eerste versie door het testpubliek was afgebrand. Gezien die getroebleerde ontstaansgeschiedenis is het eindresultaat lang niet zo verschrikkelijk als je zou verwachten. Het is geen productieramp van het kaliber Fantastic Four of Suicide Squad, maar daarmee is het beste erover ook gelijk gezegd.
Door het vele uitstel heeft Geostorm gek genoeg wel enigszins aan relevantie gewonnen. In de opening wordt namelijk geschetst hoe de mensheid in de nabije toekomst wordt bedreigd door allerlei extreme weersomstandigheden, die volop gelijkenissen vertonen met wat er de afgelopen maanden zoal in het nieuws was. In de film is hiervoor een pasklare oplossing gevonden: een geavanceerd satellietsysteem waarmee vanaf het internationaal ruimtestation ISS het weer overal op aarde kan worden beïnvloed. Dit stukje technologie genaamd Dutch Boy (toepasselijke naam; iedereen met enig gezond verstand weet immers dat je vinger in een dijk steken geen werkbare langetermijnoplossing is voor overstromingsgevaar) blijkt echter niet alleen weerproblematiek te voorkomen, maar ook te kunnen veroorzaken.
Aldus wordt na een reeks incidenten de architect van het systeem ingeroepen om uit te vinden wat er aan de hand is. Wanneer deze Jake Lawson bij aanvang van de tweede akte de ruimte ingeschoten wordt, zou dat een moment van catharsis moeten opleveren: door politiek gekonkel en zijn eigen hoogmoed heeft de man jaren aan de zijlijn moeten staan, maar nu ziet hij eindelijk weer zijn prachtige creatie. Echter, de scène mist impact omdat de kijker nauwelijks vijf minuten eerder het ruimtestation en het net van satellieten rondom de aarde al bijna volledig heeft gezien. Daardoor loopt deze een flinke stap voor op de hoofdpersoon, wat een terugkerend probleem in de film zal blijken. Het helpt uiteraard niet dat vertolker Gerard Butler geen moment geloofwaardig kan maken dat Lawson beschikt over het intellect om een enorm wetenschappelijk project te overzien.
Wat evenmin uit de verf komt, is de poging een draai te geven aan het welbekende problematische gegeven van de Verenigde Staten als redder van de wereld. De boodschap lijkt te zijn dat de klimaatproblematiek een globaal probleem is en er dus oplossingen moeten worden gezocht buiten de landsgrenzen, maar dit idee gaat al snel verloren in de rommelige vertelling waarin alle betrokkenen met een niet-Amerikaanse nationaliteit uiterst weinig invloed op het plot hebben. Eigenlijk gaat dit al bij de opzet mis: achttien landen hebben de handen ineengeslagen voor een wereldwijd project dat wordt uitgevoerd vanaf ISS door wetenschappers van allerlei nationaliteiten... en toch valt dit hele gebeuren voor de eerste paar jaar onder Amerikaans toezicht? Aan de andere kant, met de huidige Amerikaanse president zou een dergelijke regeling niet volkomen ongeloofwaardig zijn...
Regisseur van dienst is Dean Devlin, die in de jaren negentig de wind in de zeilen had als schrijver en producent van een reeks succesvolle Roland Emmerich-films. Na de eeuwwisseling verbrokkelde hun partnerschap, waarna Emmerich enigszins op oude voet verderging (The Day After Tomorrow, 2012), maar ook nieuwe dingen probeerde (Anonymous, Stonewall). Devlin is daarentegen niet veel verder gekomen dan het regisseren en produceren van enkele televisieseries die weinig zijn bekeken. Niet bepaald de palmares waarmee iemand zomaar de teugels van een peperduur project als Geostorm krijgt toegeworpen. Je zou aldus kunnen speculeren dat de film werd bedacht als een Emmerich-project, maar toen die te kennen gaf geen interesse te hebben, men de film maar aanbood aan 'the next best thing'. Helaas blijkt dat geen accurate beschrijving van Devlin; 'the poor man's Roland Emmerich' is toepasselijker.
Geostorm voelt als Devlins wanhopige poging zich te meten met Emmerich; min of meer vergelijkbaar met hoe Christopher Nolans vaste cameraman Wally Pfister zijn regiedebuut maakte met de inferieure Nolan-film Transcendence. Qua stijl en inhoud haakt Geostorm minder aan bij recente genregenoten als Gravity en The Martian en zoekt het eerder in de bombastische hoek van Armageddon en The Day After Tomorrow, inclusief CGI van tien jaar geleden en een tenenkrommend subplot over de moeilijke relatie tussen Lawson en zijn tienerdochter. Dat de film zich daardoor in negatieve zin laat vergelijken met Insterstellar ligt voor de hand, maar zelfs het onzinnige Armageddon had een sterker uitgewerkte vader-dochterrelatie. Alsof de makers zich hiervan in de afrondende fase ineens bewust werden, krijgt de tienerdochter bij wijze van goedmakertje maar even een uitleggerige voice-over toegeworpen. "Heeft ze toch nog iets te doen."