Het is een bekend fenomeen in de filmgeschiedenis: de man die niet op kan groeien en een jongetje lijkt te willen blijven. Het type dat eeuwig bij zijn moeder woont en zijn draai in de maatschappij maar niet kan vinden. Al decennialang is het een dankbaar onderwerp voor drama en komedie, dus probeer met dat gegeven nog maar eens origineel uit de hoek te komen. De Belgische debuterend regisseur Xavier Seron zoekt het in absurdistische toon en stijlvolle vormgeving. Het resultaat Je Me Tue à le Dire steekt ondanks, of vreemd genoeg vooral vanwege die onmiskenbaar eigenzinnige aanpak niet boven thematisch verwante films uit.
De Waalse Michel is zo'n typisch moederskind, een man van in de dertig die nog bij zijn overdadig liefkozende mama inwoont. Hij is blijven steken in een hopeloze bijbaan in een elektronicazaak en houdt zich meer bezig met strips en speelgoed dan met zijn vriendin, die het begrijpelijkerwijs niet bij hem uithoudt. Seron voegt er nog een element met komisch potentieel aan toe door zijn protagonist een onverbeterlijke hypochonder te maken, waardoor Michel voortdurend meent de ene na de andere kwaal te hebben opgelopen. Borstkanker is zijn grootste angst, want nadat die ziekte bij zijn moeder werd geconstateerd en even snel en mysterieus weer verdwenen leek, treft hij een verontrustend knobbeltje aan in eigen borst. Michel heeft toch al een merkwaardige fascinatie met borsten, naar verluidt doordat zijn moeder destijds te lang doorging met borstvoeding. Je Me Tue à le Dire is niet voor niets gevuld met verwijzingen naar borsten, van voedsel tot architectuur, als een koortsdroom van een prepuberaal joch dat maar niet over die puberteitsgrens heen stapt. Die beeldtaal wordt snel onleuk.
Seron vertelt Michels relaas in zijn opvallend gestileerde debuutfilm in vijf hoofdstukken, waarin niet bepaald grappige thema's als angst voor eenzaamheid en de onvermijdelijke dood de hoofdingrediënten vormen voor humoristische situaties. Humoristisch bedoeld althans, want door de ongebruikelijke vormgeving is het moeilijk relateren aan Michels bizarre belevenissen. Aan de acteur achter dit mankind ligt dat niet, want hoofdrolspeler Jean-Jacques Rausin laat zien wel degelijk behept te zijn met het nodige komische talent voor een rol als deze. Zijn Michel is aanvankelijk een sympathieke loser, maar diens waanideeën maken hem hoe langer hoe meer een onvriendelijke verschijning. De kerel en zijn bestaan doen direct denken aan Gijs Naber in het recente, inhoudelijk sterke gelijkenissen vertonende Aanmodderfakker van Michiel ten Horn, die echter juist een omgekeerde omwenteling doormaakte en steeds meer onze sympathie verdiende. De overeenkomsten tussen beide films en filmmakers zijn frappant, want ook Ten Horn bedient zich van een geheel eigen stijl om zowel drama als komedie op te wekken. Bij Seron trekken die stijlmiddelen echter te veel aandacht naar zichzelf toe om daarin te slagen.
Het korrelige zwart-wit waarin de film is geschoten, is vanuit stilistisch oogpunt de meest voor de hand liggende blikvanger. Waar Ten Horn juist gebruikmaakt van overdadig kleurgebruik, kenmerkt Seron zich door een precies tegenovergestelde strategie, met toch hetzelfde doel: het vervormen van de realiteit om het surrealistische gehalte van zijn zwarte komedie te onderstrepen. Het maakt zijn film afstandelijker dan waarschijnlijk de bedoeling was, en het werd ons vanuit dat oogpunt toch al niet makkelijk gemaakt met de statische cameravoering en pretentieuze hoofdstukindeling. Serons voorkeur voor christelijke symboliek zorgt nog even voor een overtreffende trap. Als het beter gaat met zijn moeder denkt Michel haar ziekte te hebben overgenomen en lijdt hij dus voor een ander. Zelfs de aureool blijft hem niet bespaard om de metafoor extra te benadrukken. We mogen echter hopen dat de Christus van weleer niet zo'n rare obsessie met borsten had.
In het dagelijks leven is er niets amusant aan borstkanker en ondanks Serons verwoede pogingen om in Je Me Tue à le Dire een komisch verhaal over een mogelijke kankerpatiënt te vertellen blijft dat beeld gehandhaafd. De irrationeel angstige en steeds onaardigere Michel denkt dat hij spoedig zal sterven. Niet voor niets opent de film met een scène waarin hij een doodskist uitprobeert, om aan het idee te wennen. Niet bijzonder geestig of inventief, geen enkel stijlmiddel verandert die tekortkomingen. Michels botte houding tegenover de vrouw die hem het leven schonk en volgens hem nu ook de dood, is eveneens niet zozeer grappig als wel irritant. Serons neiging om de tekortschietende komedie extra sjoege te geven met een overdaad aan religieuze symboliek en verwijzingen naar de kunstgeschiedenis werkt averechts. Het reduceert de film tot een curiositeit. Jammer, want hij heeft genoeg collega's in eigen land die wel opvallend bedreven zijn in het mengen van zwaarmoedige thema's met gitzwarte, surrealistische en bovenal geslaagde humor. Hopelijk leert hij voor zijn volgende project van hun voorbeeld.