Kort na het succes van The Imitation Game en The Theory of Everything wordt ons wederom een biopic over een getroebleerde geleerde voorgeschoteld. De exacte wetenschapper in kwestie mag dan relatief onbekend zijn, maar de cinematografische formule al dan niet wiskundig uitschrijfbaar blijft ongewijzigd. Pik het levensverhaal van een historisch genie, doop het in melodramatische thematiek en laat het opvoeren door bij voorkeur Brits acteertalent. Succes verzekerd, want waarom zou wat bij vorige titels zo puik werkte dat niet opnieuw doen? Het resultaat is een vaardig gemaakte, maatschappijkritische biopic, die dusdanig volgens het boekje werkt dat echte fascinatie uitblijft. Jammer, want een revolutionaire geest van dit kaliber had een meer innovatieve film verdiend.
De 'man die de oneindigheid kende' was Srinivasa Ramanujan, een door getallen geobsedeerde Indiër zonder formele scholing die begin twintigste eeuw de aandacht op zich vestigde. Aanvankelijk valt onbegrip hem ten deel met zijn wiskundige formules die hij zo nodig op tempelvloeren schrijft wegens gebrek aan papier. Dat zijn geest voorbestemd is voor de academische wereld is overduidelijk, maar zijn lage status weerhoudt hem ervan serieus genomen te worden. Ramanujan versaagt niet en stuurt zijn werk richting Engeland, waar de verblufte professor G.H. Hardy, die aanvankelijk vermoedt met een grappenmaker van doen te hebben, de gok waagt en hem naar Cambridge laat verhuizen. Daar wacht beide partijen een cultuurschok, want zo'n arme Indiër is enerzijds geen welkome toevoeging aan dit blanke bastion. Anderzijds moet Ramanujan wennen aan het ongezonde klimaat, het onreine voedsel en de academische neiging elke voor hem zonneklare formule stap voor stap te bewijzen. Maar vooral de allesoverheersende discriminatie dreigt de carrière van de jongeman voortijdig de das om te doen.
Want geheel volgens de traditie van de hedendaagse wetenschapsbiopic moet de protagonist een lange worsteling voor acceptatie doorstaan. Waar Turing het moest stellen met onbegrip rond zijn seksuele geaardheid en Hawking met zijn slopende ziekte, wordt Ramanujan op grond van zijn ras uitgesloten. Dat Engeland destijds weinig tolerant was tegenover kleurlingen is een historisch feit dat door regisseur Matt Brown constant met opgeheven vinger onderstreept wordt. Ramanujan wordt voortdurend geconfronteerd met blanke heren die weinig verwachtingen hebben van zijn formules, maar binnen onafzienbare tijd in hem hun meerdere moeten erkennen. Dat gaat snel vervelen. Alsof de situatie niet schrijnend genoeg is, voegt Brown een subplot toe over zijn in India achtergebleven echtgenote die maar geen brieven van haar man ontvangt omdat haar boze schoonmoeder die achterhoudt. Zowel deze tranentrekkende zijlijn als het voorspelbare maatschappelijk geëngageerde statement leidt af van het daadwerkelijke genie van Ramanujan, dat onvoldoende aan bod komt om ons te doen begrijpen hoe baanbrekend het was.
De gemiddelde mens die aan wiskunde denkt, stelt zich hoofdzakelijk oudere geleerden voor die in stoffige kantoortjes stoeien met getallenreeksen op krijtborden. The Man Who Knew Infinity is er allerminst op uit dit vooroordeel bij te stellen, maar laat de desbetreffende wetenschappers gelukkig wel door een uitstekend acteursensemble vertolken. Dev Patel mag de film dragen in de rol van Ramanujan, die hij capabel neerzet als een optimistisch en bescheiden individu. Hoe meer het racisme echter de kop op steekt, hoe meer Patel zijn toevlucht moet nemen tot getergde blikken en waterige ogen. Spijtig, want de jonge acteur heeft heus meer in zijn mars. De tekortkomingen in het scenario zorgen ervoor dat Jeremy Irons vervolgens de show steelt als diens tegenspeler, de norse professor Hardy. Brown geeft zijn sterren gelukkig alle ruimte de opbloeiende relatie tussen de nieuwkomer en de veteraan tot een geslaagde leidraad te verheffen, waarbij de chemie tussen beiden een verademing is te midden van alle treurnis die Ramanujan moet doorstaan. De wisselwerking tussen de gevoelige, diepreligieuze jonge Indiër en de knorrige, atheïstische oudere Engelsman vormt het kloppende hart van de film en wordt voortreffelijk door het tweetal geportretteerd om zo het zwaartepunt van de drammerige boodschap te verlichten.
Dat wiskundigen interessante personages blijken te zijn is meer Irons' verdienste dan Patels. Waar Ramanujans kant van het verhaal blijft steken in een pamflet tegen discriminatie, toont Hardy's relaas de veelzijdigheid van de getallengoochelaars. Het scenario voorziet Hardy van talloze intrigerende terzijdes en anekdotes, die de acteur zelf de nodige flair meegeeft om te blijven boeien. Daarbij steekt Ramanujan helaas toch flets af, want die heeft het te druk met geschoffeerd te worden om de waarde van diens werk volledig te appreciëren. Wat als eerbetoon aan de invloedrijke geest van dit Indische wiskundig genie had moeten dienen, kijkt jammer genoeg te weinig voorbij diens huidskleur. Waar Ramanujans formules vernieuwend bleken, blijkt die van The Man Who Knew Infinity simpelweg te kortzichtig.