Het lijkt onderhand wel of het grote mysterie rond het beruchte Japanse Aokigahara-bos niet de vraag behelst waarom mensen er zo graag zelfmoord plegen, maar eerder waarom het filmmakers maar niet wil lukken uit dit intrigerende, op feiten gebaseerde uitgangspunt een boeiende film te destilleren. Na de recente fletse horrorfilm The Forest is het nu de beurt aan Gus van Sant voor een nieuwe poging om de raadselen van het 'zelfmoordbos' van een bevredigende verklaring te voorzien. Hij gaat uiteraard niet voor de gruwel, maar zoekt het in een psychologische context. Helaas raakt hij bij zijn pretentieuze relaas omtrent de kwesties zelfdoding en de waarde van het leven verward in een woud van vermoeiend melodrama. The Sea of Trees blijkt al snel even verdwaald te zijn als diens levensmoeie protagonist.
Die hoofdrolspeler heet Arthur Brennan en hij wil een punt achter zijn leven zetten. Zijn vrouw is hem onlangs voorgegaan in de dood en nu heeft hij er geen zin meer in. Hij laat alles achter en neemt een enkeltje Tokio met eindbestemming Aokigahara. Zelfdoding had sneller gekund, maar voor Van Sant is het bos eerder een plek om na te denken over de zin van het bestaan dan een definitieve eindstop. Zo ook voor Arthur. Net als hij zich vredig neergevlijd heeft op een rots en aan een overdosis slaaptabletten wil beginnen, ziet hij een gewonde Japanse man strompelen. De neiging een ander hulp te bieden weegt ondanks Arthurs existentiële crisis zwaarder dan zijn eigen lot, waarop hij de man tracht te helpen een uitweg uit de bomenzee te vinden. Daarop volgt een saaie overlevingstrip doorsneden met flashbacks betreffende de oorzaken van Arthurs doodsbeslissing, waarbij het natuurlijk zijn toekomstbeeld is dat grondige bijstelling ondergaat.
In zijn streven zijn metgezel in leven te houden vervaagt Arthurs einddoel al snel. Uiteraard is het Van Sant er om te doen een man die zijn leven voorbij achtte een nieuw doel te verschaffen door een ander te helpen overleven, om een nieuwe betekenis aan beide levens te geven. Daarbij maakt hij helaas weinig effectief gebruik van zijn acteurs. Van Matthew McConaughey weten we dat hij moeiteloos zowel dramatische als luchtiger rollen kan dragen, maar zijn spel verzandt hier in zichtbare desinteresse. Meer moeite is verspild aan Ken Watanabe, wiens hele rol bestaat uit het met een constant verwarde blik en pijnlijk gekreun door McConaughey meegezeuld te worden. Bovendien mag hij ondertussen fijntjes de Japanse interpretatie van Aokigahara en 's lands preoccupatie met moedwillige voortijdige levensbeëindiging bijeen prevelen. Doorgaans bleef Watanabe, die toch al werd beschouwd als 'dé Japanner voor Hollywoodfilms', dit oplepelen van culturele stereotypen bespaard, maar hier moet hij er toch aan geloven.
Nee, het meest interessante personage in The Sea of Trees blijkt toch de titelfiguur. Het donkere woud waar het duo doorheen struikelt is volkomen cinematografisch verantwoord in beeld gebracht. Belichting en camerawerk maken het tot een sprookjesachtig maar toch onheilszwanger oord van onophoudelijk ruisende bladeren, waar achter elke verwrongen boom zowel hoop als de dood kan schuilen. Dat het leeuwendeel van het in beeld gebrachte bos eigenlijk een Amerikaans woud betreft, nemen we maar voor lief. Ook de melancholieke muziek draagt zijn steentje bij om het bos een gevoel van unheimische betovering te verschaffen. Helaas mag het dankzij het tekortschietende script allemaal weinig baten, als de vervreemdende atmosfeer hoe langer hoe meer plaatsmaakt voor gemakkelijk sentiment. Hoe meer prijsgegeven wordt van Arthurs beweegredenen tot zelfmoord, hoe minder we erom kunnen geven. Arthur wordt gedreven door een misplaatst schuldgevoel rond zijn overleden vrouw, met wie hij zich in een ongelukkig huwelijk bevond. Dat de film hierdoor lange tijd heen en weer springt van een tweetal verdwaalde mannen naar onsympathieke, ruziënde echtelieden, gaat al snel tegenstaan. Bovendien wringt het dat Arthur dood wil omdat zijn vrouw, met wie hij toch al niet goed overweg kon, het leven liet.
Logica is sowieso ver te zoeken in The Sea of Trees, zeker wanneer Van Sant er ook nog Japanse geestfolklore bij betrekt. Vormde die in The Forest nog de bron van alle onheil, in deze film wordt het op een hoop gegooid met Van Sants beslommeringen over suïcide, schuld, de menselijke drang tot behulpzaamheid en terminale ziekte. Tegelijkertijd negeert hij fascinerender open doelen, zoals het verschil in opvattingen over zelfmoord tussen de Westerse en Japanse culturen. Van Sant neemt te veel hooi op zijn vork om ook maar één enkel element een volwaardige behandeling te geven, maar ruilt het allemaal in voor een tranentrekkend geachte overlevingsstrijd en een voorspelbare plotwending. Op alle filosofische fronten laat The Sea of Trees ons intussen koud. Misschien doen Amerikaanse filmmakers er beter aan het specifieke Japanse fenomeen dat Aokigahara vormt aan hun Japanse collega's over te laten.