De nieuwste film in de Narnia-reeks (er staan nog vijf in de planning), The Chronicles of Narnia: Prince Caspian, is grofweg wat The Two Towers voor de Lord of the Rings-trilogie was: minder avontuur, minder ontdekking, minder nieuwe fantastische wezens, maar meer grote veldslagen. Daar waar The Two Towers echter duidelijk onderdeel van de trilogie uitmaakte, staat Prince Caspian meer op zichzelf en heeft als vervolg beduidend minder waarde. De fantasiecharmes van de eerste film ontbreken grotendeels en de epische grootsheid waar men duidelijk voor gaat komt nooit echt tot volle wasdom.
Dat is te wijten aan de vrij stroeve regie van Andrew Adamson die er met alle goede bedoelingen en vele kraanshots niet in slaagt iets bijzonders van de slag- en slachtvelden te maken. Hij streeft duidelijk naar een luisterrijk epos, maar heeft daar het benodigde talent noch de visie voor, de mooie plaatjes van het Nieuw-Zeelandse landschap ten spijt. De dertien in een dozijn orkestmuziek die bij dit genre standaard is roept ook niet bepaald gevoelens van ontzag op. Muzikaal dieptepunt is de weke moderne popballade die de laatste scène begeleidt en tranen moet trekken. De film voelde al niet aan als fantasiefilm, laat staan als overtuigend historisch epos, maar deze druppel doet de emmer definitief overlopen en laat na afloop een vieze, té moderne smaak achter.
Op zich is er niks mis met een meer in de realiteit gegronde fantasiefilm, maar echte realiteitszin heeft Prince Caspian ook weer niet. De magie ontbreekt en dat is toch niet onbelangrijk in een film waarin vier tieners een leger minotaurussen, centaurs en dwergen aanvoeren. Aan het eind van de eerste film regeerden de vier kinderen, twee zussen en twee broers, vijftien jaar lang over de fantasiewereld Narnia, om daarna per ongeluk terug in Engeland te belanden als de kinderen die ze waren voordat ze in Narnia terechtkwamen. Een jaar later komen ze terug in de andere wereld, die inmiddels dertienhonderd jaar verder is. Een mensenras, de Telmarijnen (van Spaanse afkomst met bijbehorend accent, maar veelal gespeeld door Italiaanse acteurs) heeft de fantasiewezens van Narnia verdreven. Rechtmatige troonopvolger Caspian roept Hoge Koning Peter en zijn broers en zussen terug naar Narnia om te helpen in de strijd tegen diens slechte oom Miraz en een vreedzame coëxistentie tussen mensen en fantasiewezens te bewerkstelligen.
Ondanks meerdere veldslagen waarbij veel mensen en pratende dieren omkomen, is er geen spatje bloed te bekennen tijdens de lange tweeënhalf uur die de film in beslag neemt. Een van de slagen wordt eigenlijk puur gestreden voor het ego van Peter, maar op een enkele opmerking na wordt er niet bij de doden die hij op zijn geweten heeft stilgestaan. Het mag dan allemaal donkerder en serieuzer zijn dan de eerste keer, het moet natuurlijk wel een onschuldige, simpele kinderfilm blijven. De bijkomende voorspelbaarheid is frustrerend, doordat er zoveel nadruk op de spanning over de uitkomst wordt gelegd, terwijl juist die niet in twijfel getrokken hoeft te worden. Wat meer karakteropbouw en sfeer hadden de aandacht tijdens de lange strijdscènes misschien beter kunnen vasthouden.
Daar waar in de eerste film de Christelijke subtekst nog goed in het verhaal verwerkt was, wordt nu midden in het strijdgewoel eventjes doodleuk een scène gepropt over onvoorwaardelijk geloven in plaats van wachten op een bewijs voor dat geloof. Hierdoor komen de religieuze themas deze keer nogal geforceerd en onnatuurlijk over en passen net zomin binnen de rest van de film als een van de meer humoristische lichtpuntjes, een ridderlijke muis met de stem van komiek Eddie Izzard die in zijn eentje een heel peloton soldaten aankan. Maar de hele film kan hij bij lange na niet redden, zeker niet gezien het lage niveau van de rest van de schaars aanwezige humor.