Niemand die goed bij zijn hoofd is, gaat naar een film als The Fast & The Furious: Tokyo Drift om iets verheffends te zien. Je kunt nog zoveel aan te merken hebben op het huidige bioscoopaanbod, als je smacht naar een goed verhaal of puike acteerprestaties zijn er nog steeds meer dan genoeg alternatieven. Er moet dus een andere goede reden zijn om een film uit de Fast & Furious-reeks te bezoeken, afgaande op de meer dan 400 miljoen dollar die de eerste twee delen in het laatje brachten. Het zijn er zelfs meerdere: tot in de puntjes getunede en gepimpte sportautos, veel knappe meisjes met korte rokjes en lange benen, en de adrenalinekick die gepaard gaat met illegale straatraces. Dit zijn films voor jongens bij wie behalve hormonen ook benzine door het lijf giert (of die zich voorstellen dat dat zo is). Voor hen valt er ook in dit derde deel genoeg te genieten, al had er eerlijk gezegd meer in gezeten.
En dan hebben we het niet over de plot of de personages. Die zijn aangenaam plat en vergetelijk, zoals het hoort in dit genre. De hoofdpersoon is wederom een outsider die eigenlijk weinig anders kan dan heel hard autorijden - en daar gelukkig voortdurend de kans toe krijgt. Het verhaal weet wederom op wonderbaarlijke wijze zaken als een onmogelijke liefde en de georganiseerde misdaad te verweven met het ene raceduel na het andere. Het slaat allemaal nergens op, maar dat is oké. Iedere poging om karakters uit te werken en motivaties te verhelderen zou toch maar tijd wegnemen van de autos en de stunts, en daar zit niemand op te wachten.
De plot is dan ook op de achterkant van een bierviltje te beschrijven, als hij daar niet al is ontstaan: Sean Boswell komt dankzij zijn roekeloze rijgedrag één keer teveel in aanraking met de wet en moet uitwijken naar Tokio, waar iedereen (inclusief MC Hammer!) een tweede kans krijgt. Daar belandt hij binnen de kortste keren in het ondergrondse straatracecircuit, dat wordt geregeerd door het agressieve neefje van een yakuzabaas. Sean wordt verliefd op diens strakke vriendinnetje, krijgt een mentor (die Han heet maar eerder een soort Yoda van het straatracen is) en rekent uiteindelijk middels een alles-of-niets race in de bergen af met het yakuzaneefje. Geniaal in zijn eenvoud dus, deze film.
Toch zou hij beter zijn geweest als er nóg minder aandacht aan het verhaal zou zijn besteed, en meer aan de opwindende vorm van autorijden waar in de titel op wordt geduid: het driften. Volgens de film is driften een uitvinding van Japanse plattelandsjongeren, die een manier zochten om bochtige bergweggetjes zo spectaculair mogelijk af te leggen. Ze gooiden hun goedkope karretjes zijwaarts de bochten in en gleden op die manier verder, met rokende banden en spinnende wielen, in een hypnotiserend evenwicht dat ze ogenschijnlijk eeuwig konden vasthouden. Nog steeds wordt driften geassocieerd met Japan, maar de aftandse Hondas en Daihatsus hebben inmiddels plaats gemaakt voor bloedsnelle EVOs, 350-Zs, Skylines, Supras en RX-7s, gespoten in de meest uitzinnige neonkleuren. Tokyo Drift laat de car porn-fanaat wat dat betreft ruimschoots aan zijn trekken komen: de ene bak ziet er nog buitenaardser uit dan de andere en de camera glijdt wellustig over de glanzend gelakte motorkappen.
Maar waarom heeft regisseur Justin Lin de helft van de driftscènes uit de computer laten komen terwijl hij toch duidelijk de beschikking heeft over een paar bonafide drift kings? Waarom zitten de mooiste shots en stunts in de eerste helft van de film, en moeten wij ons gaandeweg steeds meer van het idiote liefdesdriehoekdrama laten welgevallen? Bij een film die drijft op kicks bewaar je het lekkerste toch voor het laatst? Blijkbaar is het commercieel gezien verstandiger om een conventionele formule te volgen, maar het zou veel leuker zijn om bij een volgende Fast & Furious-film (die er best wel mag komen) de plot in het eerste half uur af te ronden en de resterende zestig tot negentig minuten te besteden aan een non-stop climactische racefinale met de ene (niet-digitale) stunt na de andere. Dán heb je pas een cultfilm in handen!