De Spaanse regisseur Nacho Cerdà verrijkte van 1990 tot 1998 de underground horrorcinema met een trilogie over de dood: in zijn studentenfilm The Awakening toonde hij het moment van sterven, vier jaar later richtte Cerdà zich met Aftermath op een patholoog-anatoom die met zn vingertjes niet van een lijk af kon blijven, en de trilogie sloot af met Genesis waarin een beeldhouwer het verlies van zijn vrouw draaglijk maakt door een levensgroot standbeeld te maken, dat langzaam tot leven komt. Drie maal schokkende, maar stilistisch overtuigende cinema. Nu presenteert Nacho Cerdà zijn speelfilmdebuut The Abandoned over een bezeten huis.
Het huis in kwestie staat verscholen in de Russische bossen, is slechts bereikbaar via een gammele brug en al decennia onbewoond. Het is het huis waar de naar de V.S. geëmigreerde Marie is opgegroeid. Wanneer Marie bericht krijgt dat het huis op haar naam staat, keert ze nog eenmaal terug naar Rusland om dat hoofdstuk daarna voorgoed af te sluiten. Na een behoorlijk enge autorit door de bossen blijkt daar aangekomen het huis bewoond te zijn door haar broer Nicolai en twee geesten, die exacte kopieën van hun twee zijn, maar dan van na hun dood. Het ziet er slecht voor ze uit, en regisseur Nacho Cerdà gooit alle touwen los om er een doodenge 48 uur van te maken.
De verwachtingen voor Cerdàs debuut waren sinds zijn trilogie uit de jaren negentig hooggespannen, omdat het geen geheim is dat geen producent zijn handen wil branden aan te verregaande cinema. Met felrealistische beelden van lijkschouwingen en necrofilie raken de bioscoopzalen niet vol, en investeringen dienen wel terugverdiend te worden. Toch is The Abandoned geen knieval voor het grote geld en de mainstream-cinema geworden. Het plot, waaraan ook Richard Hardware Stanley meeschreef, zit goed in elkaar en de visuele vondsten en goed getimede schrikeffecten doen de rest. Perfect voor een avondje griezelen in een vakantiehuis in de Ardennen aankomend Pinksterweekeinde.