Gefeliciteerd, je eerste koe!, zegt een geïrriteerde Jere tegen zijn zoon, terwijl hij hem een slagpen in zijn handen drukt. Zoonlief is pas tien jaar oud, maar in de lange slagerstraditie van zijn familie is het slachten van een koe de normaalste zaak van de wereld. Het zit hen immers in het bloed. Toch lijkt de jongste telg van de familie een vreemde eend in de bijt, want het slagersvak laat hem volkomen koud. Met maakt Johan Timmers een opvallend speelfilmdebuut, dat misschien nog wel het beste te omschrijven is als een vleeswording van een absurde realiteit. En dat is in dit geval positief.
Op kerstavond 1960 wordt de kleine Jere geboren. Vernoemd naar zijn vader en grootvader, lijkt de jongen niet te kunnen ontkomen aan een vastomlijnde toekomst. Zijn broers Arie, Bolle en Cor gingen hem voor in de slagerij. Het slagersvak werd hen bijna letterlijk met de paplepel ingegoten. Maar Kind, zoals de jongen door grootmoeder Moemoe wordt genoemd, is anders. Hij gaat leven, zo gelooft zij. Kind speelt buiten indiaantje en zingt graag. Dat vrolijke gedoe is een doorn in de ogen van zijn norse vader, die hem als schuldige aanwijst voor alle tegenslagen die op zijn pad komen. Zoals de oprukkende nieuwbouw die de slagerij in het nauw brengt en de introductie van een nieuwe delicatesse zoals Franse paté.
De sfeer wordt er niet veel beter op als Cor vervolgens een eigen slagerette begint met zijn vriendin. Kant-en-klaarmaaltijden zijn de toekomst! Het aanbinden van die concurrentiestrijd valt natuurlijk niet in goede aarde bij Vader, die daarom Kind als hefboom gebruikt om een vuile streek uit te halen. De jongen zelf is echter wanhopig op zoek naar een manier om te ontsnappen aan het stelletje botte boeren, dat hij zijn familie moet noemen.
is een rijkelijk volgestouwd slagersdrama, overgoten met een marinade van bebloede karkassen, onwaarschijnlijk absurdisme en een vleugje surrealisme. Dat strekt zich zo ongeveer uit van een rondborstige Italiaanse gehaktballetjesdraaister tot aan een hutje op de hei. Personages en gebeurtenissen worden in het extreme getrokken en dat zorgt - in combinatie met de zwartgallige humor die tussen de familiaire problemen door zwalkt - voor een aantal memorabele scènes. Zo wordt Kind ten overstaan van zijn familie belachelijk gemaakt door een opgedirkte kermisklant en loopt een huwelijksfeest gruwelijk uit de klauwen als Cor een vork in zijn hart krijgt.
Wim Opbrouck zorgt er echter voor dat beklijft. Als stevige slager met immer een sigaar tussen de tanden geklemd, vormt hij het meest markante personage uit de film. Aanvankelijk leren we hem als een hoogst onsympathieke verschijning kennen, maar naarmate de tegenslagen vat krijgen op zijn emotionele gestel, blijkt de man simpelweg bang voor veranderingen en zweert hij daarom bij familietradities. Dan wordt het zelfs aandoenlijk wanneer de bruut een karkas omhelst, wetende dat hij de slagerij vaarwel moet zeggen.