John Carpenter was ooit een van de grootmeesters van de Amerikaanse horror- en cultfilm, met een aantal van de beste actie- en horrorfilms van de jaren zeventig en tachtig op zijn naam. In die tijd schreef hij zelf al zijn films en componeerde ook regelmatig de muziek, zoals het beroemde deuntje van de originele Halloween uit 1978. Na het floppen van zijn Ghosts of Mars in 2001 maakte hij tien jaar geen bioscoopfilm en regisseerde in het afgelopen decennium slechts twee afleveringen van de televisieserie Masters of Horror. Nu keert hij terug naar het witte doek met The Ward, een film die een tijd lang op de plank heeft gelegen maar alsnog wordt uitgebracht. Dat is zelden een goed teken en de film kan de verwachtingen die de naam Carpenter nog altijd met zich meebrengt dan ook niet waarmaken.
Carpenter is immers nog altijd de man die met Halloween de slasher min of meer creëerde en meteen de beste film uit dat subgenre maakte. Ook is hij de man van The Thing, Escape From New York, Big Trouble In Little China, They Live en Starman. In de jaren negentig ging Carpenter het films maken minder goed af, maar zelfs matige films als Vampires en Escape From L.A. waren dankzij Carpenters gevoel voor stijl, belachelijk overdreven macho's en herkenbare muziek nog goed te pruimen. Deze nieuwe film draagt echter veel minder het stempel van Carpenter. Hij had niks met de vrij doorsnee muziek te maken en het script was al af toen hij benaderd werd voor de regie.
Het script is overduidelijk niet van zijn hand. In 1966 wordt de vluchtende Kristen in een psychiatrische inrichting gestopt nadat ze zonder verklaring een huis heeft platgebrand. Aldaar ontmoet ze Dr. Gerald Stringer, die experimentele therapie toepast om zijn patiënten te genezen, en haar vier medepatiënten, allemaal jonge vrouwen die elkaar wantrouwen. Al snel ziet ze een geest en komt ze erachter dat dit de voormalige patiënte Alice is, over wier einde iedereen zwijgt. Totdat door toedoen van Alice de bewoonsters van de afdeling één voor één gewelddadig het loodje leggen.
Af en toe is de hand van de oude meester nog wel te herkennen, in spannende shots van een trappenhuis en een ondergronds gangenstelsel. In deze scènes wordt op een haast ouderwets goede manier spanning opgebouwd. Het zijn meteen de sterkste van de film. Elders wordt gemakzuchtig gekozen voor goedkope schrikeffecten door het volume af en toe op elf te zetten, zoals je tegenwoordig (te) vaak ziet en hoort in de moderne horrorfilm. Op veel andere momenten mist de film de stijl van Carpenter en vervalt in doorsnee cameravoering, montage en effectbejag zonder veel indruk te maken. Of de oude man liet de teugels regelmatig flink vieren, of zijn bijzondere talent is tanende.