Toen Arnold Schwarzenegger in 1982 besloot om een krachtpatser met een groot zwaard te spelen, kon hij niet bevroeden dat zijn filmcarrière als actieheld een vlucht zou nemen. Conan the Barbarian van John Milius werd een succes, en nog altijd kent de film een flinke schare fans, niet in de laatste plaats door het imposante voorkomen van de Oostenrijkse spierbundel. Anno 2011 moeten we het logischerwijs zonder Arnold stellen. Hawaïaan Jason Momoa (Stargate: Atlantis, Game of Thrones) neemt het stokje over en heeft zo zijn eerste grote filmrol te pakken. Maar de kans dat deze remake gaat gelden als zijn definitieve doorbraak als actieheld is erg klein.
Dat ligt niet zozeer aan de acteerprestaties van Momoa zelf, want ook Schwarzenegger moest het niet van zijn uitmuntende acteerkwaliteiten hebben. Nee, het universum van de barbaar vraagt om een regisseur die met een gepast gevoel voor epiek het personage tot leven kan wekken. Milius zag daarin destijds zijn kansen schoon en sloeg de bioscoopganger om de oren met het bekende citaat van Nietzsche (What doesnt kill you makes you stronger) en de mythe rondom godheid Crom en het geheim van staal; aangevuld met een vet aangezette, maar memorabele soundtrack en de introductie van überschurk Thulsa Doom, onheilspellend neergezet door James Earl Jones. Maar belangrijker nog is dat hij rond het barbaarse personage een actiefilm wist te maken waarin het avontuurlijke aspect een even grote rol kreeg toebedeeld als het bloedvergieten.
In Marcus Nispels film is die balans hopeloos verloren en gaat elk poging tot epische vertelkunst mank. Kort samengevat slaan eendimensionale personages elkaar de hersens in met zwaarden en bijlen, waarbij elke houw in het vlees een sliert computerbloed produceert. Dat begint al gelijk in de proloog, als te midden van hordes vechtende woestelingen een vrouw op het punt staat te bevallen. Nog vlak voordat ze haar laatste adem uitblaast, deelt ze haar man de naam van haar zoon mee: Conan. In de jaren die volgen wordt Conan grootgebracht door zijn vader in een Cimmeriaans dorpje. Maar zoals altijd is de rust van korte duur. De slechterik Khalar Zym trekt met zijn leger al moordend en plunderend door het land op zoek naar de laatste scherf van een dodenmasker, waarmee hij zijn vrouw wil terughalen uit het hiernamaals. Conans vader moet daarop het veld ruimen. En zoonlief, die zint op wraak.
Het wraakmotief maakt van Conan een personage dat makkelijk te doorgronden is. I live, I love, I slay, and I am content, gromt hij stoer. Hoe aangenaam dat citaat als referentie aan een origineel kort verhaal van pulpschrijver Robert E. Howard ook mag zijn, het kan niet verhullen dat Conan the Barbarian in wezen een lege huls is. De film is inspiratie- en fantasieloos in de kwalijke zin dat er niets noemenswaardigs met het bronmateriaal wordt gedaan. Zeker voor een filmisch personage dat geaard is in het fantasierijke sword and sorcery-genre is dat een doodzonde.
Nispel heeft zich kennelijk meer laten inspireren door de eindeloze stroom gewelddadige videogames die de markt overspoelen. Maar zelfs als dat het geval is, maken de makers van deze geweldsorgie zich er te gemakkelijk vanaf: de meeste actiescènes lijken op elkaar, zijn saai gemonteerd en bevatten te veel repetitieve shots. En dan is het ook nog allemaal te bewonderen in zinloos 3D. Het doet je afvragen wat voor publiek de makers hier willen bedienen. Waarschijnlijk hadden zij puberjongens zonder enig verwachtingspatroon voor ogen.