Bij het zien van The Thing (1982) van John Carpenter bekruipt je een bijna nostalgisch gevoel. Tegenwoordig wordt er zoveel met digitale trucages gestrooid, dat je haast zou vergeten dat het maken van een horrorfilm in de jaren tachtig nog een puur ambachtelijke bezigheid was. De stakerige bewegingen van de praktische effecten en de slijmerige latexhuiden bezaten zo hun eigen charme. Maar de reden dat Carpenters monsterfilm uitgroeide tot een horrorklassieker had nog meer te maken met de stuwende kracht achter die effecten. De onderhuidse spanning, de desolate setting van het onderzoekscentrum op Antarctica en de onderlinge paranoia bij de wetenschappers zorgden voor die typerend unheimische sfeer.
Het valt daarom te prijzen als een regisseur, vanuit oprechte filmliefde, de behoefte voelt om een hommage te brengen aan een horrorfilm van dit formaat. Zeker als de regisseur in kwestie nog geen gevestigde naam is binnen het Hollywoodcircuit. De Nederlander Matthijs van Heijningen Jr. maakt hier zijn opvallende debuut als speelfilmregisseur. Met enkel regieklussen voor korte films en reclamespotjes op zijn curriculum vitae, wist hij de studiobonzen zowaar te overtuigen en dat is best bijzonder. De film gaat vooraf aan de openingsbeelden van het origineel, waarbij een hond over de ijsvlaktes wordt opgejaagd. Zijn versie van The Thing is dus strikt genomen een prequel, maar omdat er nauwelijks buiten de gebaande paden wordt getreden, schurkt de film ook een beetje tegen een remake aan.
In Van Heijningens The Thing zien we wat Carpenter destijds buiten beeld liet. De onderzoekers van het Noorse kamp op Antarctica vinden een afschrikwekkend creatuur in het ijs, dat ter observatie wordt meegenomen naar het onderzoekscentrum. Daar blijkt al snel dat het wezen minder dood is dan de mannen veronderstelden. Het ding breekt uit de gigantische ijsklomp om de jacht op het groepje mensen te openen. Maar dat is nog niet alles: het venijnige schepsel weet hoe het menselijke cellen kan kopiëren, wat iedereen in het kamp tot een verdachte maakt. Wanneer de (verwrongen) lijken zich opstapelen, slaat de algehele paranoia toe.
Het ding is een creatieve combinatie van praktische effecten en gruwelijke CGI, waarbij open spieren, dunne pezen, bloederige tanden, tentakels en dito klauwen niet worden geschuwd. De effecten zijn lekker smerig, al blijft de sectie op een alienlichaam met plastische vliezen huiveringwekkender dan het computerachtige wezen dat in de finale opduikt. De echte horror moet, zoals eerder gezegd, vanuit de onderhuidse spanning komen en die blijft iets te vaak achterwege in Van Heijningens film.
Wel is het aangenaam om te zien dat de regisseur een paar aanpassingen heeft gemaakt. Bijvoorbeeld door te kiezen voor een vrouwelijke hoofdpersoon, als antwoord op de bebaarde Kurt Russell. Mary Elizabeth Winstead is geen acteerwonder, maar je gelooft in elk geval dat zij haar mannetje kan staan tegenover al die openbarstende lichamen. Aardig is ook hoe de regisseur een eigen variant heeft bedacht op de bloedproefscène uit het origineel. Uit sommige van die kleine hommages blijkt dat regisseur Matthijs van Heijningen Jr. een amusantere film voor ogen had. Dat het bij een doorsnee horrorproductie is gebleven, heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de inmenging van de studiobazen. Volgens hun regels moet de film in de slotfase wegglijden in een formulematige afhandeling.
Lees ook het interview met Matthijs van Heijningen Jr.