Het astronomische bedrag van tweehonderdvijftig miljoen dollar dat de Walt Disney Studios in de productie van John Carter pompte, is volledig opgegaan aan de visuele aankleding van de film. Voor de massascènes trommelden de makers achttienhonderd figuranten op en veel van de kostuums die zij droegen, werden met de hand vervaardigd. Zoals met veel groots opgezette sciencefictionavonturen zit het met het uiterlijk vertoon dus wel snor. Toch weet de film maar zelden echt meeslepend te worden.
Edgar Rice Burroughs is een naam die wordt bewierookt door talloze sciencefictionschrijvers en filmmakers. Dat is niet onterecht. Aan het begin van de vorige eeuw oogstte Rice Burroughs als schrijver succes met een serie verhalen (over buitenaardse planeten en ontheemde personages) die oorspronkelijk bedoeld waren voor publicatie in pulpblaadjes. In deze periode bracht hij twee van zijn bekendste geesteskinderen voort, die zich allebei wijdverbreid in de westerse popcultuur hebben verankerd: Tarzan en John Carter. Maar waar de slingerende jungleheld in honderd jaar tijd ruim zeventig uitstapjes maakte naar het witte doek, bleef John Carter hopeloos steken in een permanente staat van non-productie.
Het terugkerende excuus dat daarbij hoort, is dat de techniek nog niet ver genoeg ontwikkeld was om Burroughs rijke verbeelding eerbiedwaardig te vertalen naar het medium film. Dat heeft filmmakers als James Cameron en George Lucas in ieder geval niet weerhouden om in de tussentijd gretig leentjebuur te spelen. Arenagevechten met buitenaards gespuis (Star Wars II: Attack of the Clones), het gegeven van een mens die op een verre planeet de verlosser blijkt (Avatar) - het zijn slechts enkele aspecten die rechtstreeks uit het John Carter-universum zijn ontvreemd. En een bewijs dat Burroughs verhalen nog altijd tot de verbeelding spreken. Wrang is wel dat nu John Carter eindelijk een eigen verfilming heeft gekregen, het bronmateriaal tegenwerkt. Alles wat we te zien krijgen, hebben we al eens eerder gezien in andere films. John Carter voelt daardoor een beetje aan als een herhalingsoefening.
Maar met Andrew Stanton aan het roer is de zaak niet helemaal verloren. Met pareltjes van animatiefilms als Finding Nemo en WallE op zijn conto, kun je verwachten dat het met de visuele pracht wel goed zit. Liefhebbers van groots opgezette sciencefictionavonturen komen in ieder geval voldoende aan hun trekken met zesvoetige witte gorillas, malle luchtschepen en boomlange groene wezens. Vooral in de eerste helft van de film heeft de titelheld het druk met zich te verwonderen over alle verschillende rassen op de planeet. Als een balletje door een flipperkast schiet hij van de ene situatie naar de andere. Dat hoge tempo is zeker voor een popcornfilm onontbeerlijk, maar Stantons film laat het op het actievlak soms net iets te vaak afweten. Actiescènes zijn rommelig gemonteerd en bovendien veel te kort. Je krijgt het idee dat de makers tijdens het filmen constant een blik op de klok hebben geworpen.
De inzet is zoals zo vaak een oorlog om de heerschappij, ditmaal op de planeet Mars. Of Barsoom, zoals de bewoners hem noemen. De precieze toedracht van die oorlog is eigenlijk bijzaak; het lijkt vooral een aanleiding om de twee hoofdpersonages elkaar - letterlijk - in de armen te laten springen. John Carter, die op aarde een onbeduidende goudzoeker tijdens de Burgeroorlog is, blijkt op Mars huizenhoog te kunnen springen en dat maakt hem tot - jawel: een uitverkorene. Prinses Dejah Thoris, een soort Xena: Warrior Princess of Mars, ziet in de nieuwkomer de redding en een potentiële liefde. Dat die elementen een zekere mate van voorspelbaarheid met zich meebrengen, is zo langzamerhand een beetje typerend aan het worden voor Disney-producties als deze. Net als Prince of Persia een paar jaar geleden biedt John Carter prima vermaak voor zolang het duurt. Maar hij onderscheidt zich niet binnen het fantastische genre, iets wat het werk van Edgar Rice Burroughs een eeuw geleden wel deed.