Hoewel het slavernijverleden een gitzwarte pagina is in de vaderlandse geschiedenis, zijn er tot dit jaar nooit Nederlandse films aan gewijd. Opvallend, omdat andere gevoelige historische zaken als de betrokkenheid bij de Holocaust of de koloniale oorlog in Nederlands-Indië die behandeling wel hebben gehad, terwijl die een stuk verser in het geheugen liggen. Waarom de eerste Nederlandstalige film over slavernij zo lang op zich heeft laten wachten, kan Jean van de Velde niet zeggen, maar als het aan hem had gelegen was Hoe Duur Was de Suiker al veel eerder gemaakt: We waren in de jaren negentig al bezig om de film van de grond te krijgen, maar om financiële redenen lukte dat toen niet. Gelukkig zijn de middelen voor digitale trucage tegenwoordig een stuk betaalbaarder.
Die trucages waren nodig om een overtuigend tijdsbeeld te schetsen van Suriname halverwege de achttiende eeuw. Het hedendaagse Suriname bleek daarvoor niet geschikt, zo vertelt Van de Velde: Het oude Paramaribo is al een paar keer afgebrand, dus van de oude stad is niets meer over. Van de suikerplantages evenmin. Voor de opnamen werd daarom uitgeweken naar Zuid-Afrika, wat voor de regisseur bekend terrein was, aangezien hij hier eerder Wit Licht maakte. Tijdens de opnamen van die film ontdekte ik de rivier die zo essentieel is in dit verhaal. Een wrange ironie dat we uiteindelijk zijn terechtgekomen in een land waar Nederland eveneens een koloniaal verleden mee heeft.
Als regisseur had Van de Velde dus de nodige obstakels te overwinnen, maar het schrijven van het scenario bezorgde Van de Velde een minstens zoveel hoofdbrekens. Hoe Duur Was de Suiker is gebaseerd op de gelijknamige roman van de Surinaamse schrijfster Cynthia McLeod, maar een rechttoe-rechtane verfilming hiervan was geen optie. Het boek vertelt een behoorlijk wijdvertakt verhaal met talloze zijlijntjes. Te uitgebreid voor een film van twee uur. Het was dus essentieel om de juiste invalshoek te vinden. Even werd overwogen een soort Vietnamfilm te maken over een Nederlandse jongeman die naar Suriname gaat om daar tegen de rebellerende slaven te vechten, maar uiteindelijk koos Van de Velde ervoor het vrouwelijke perspectief van het boek te behouden.
Maar waar het boek vooral gaat over de blanke stiefzussen Sarith en Elza, focust de film op Sariths relatie met haar halfzus en lijfslaaf Mini-Mini. Op die manier heb je zowel een Nederlandse als Surinaamse kijk op de situatie, met name omdat Mini-Mini uiteindelijk degene is die het verhaal vertelt. Overigens laat de film net als het boek in het midden hoe de twee precies verwant zijn. In het boek wordt in een bijzinnetje vermeld dat niet bekend is wie de biologische vader is van Mini-Mini: Sariths vader of haar oudere broer. Dat stukje inspireerde Van de Velde tot een nieuw bedachte scène waarin de vader zijn zoon aanspoort een slavin te misbruiken. Dat was in die tijd zo gebruikelijk dat ik het zag als een vader die zijn zoon leert fietsen.
Dat laatste haakt aan bij de intenties die Van de Velde had: Ik wilde geen film maken waarin steeds wordt benadrukt dat slavernij slecht is, maar vooral de historische context schetsen waaronder deze situatie kon bestaan. Er zat destijds geen taboe op slavernij; het was simpelweg een eenvoudige en goedkope vorm van arbeid. Wat we als toelaatbaar beschouwen komt nu eenmaal voort uit de wijze waarop we zijn grootgebracht. Van de Velde wijst naar de iPhone op tafel waarmee het gesprek wordt opgenomen. Goede kans dat mensen over honderd jaar terugkijken op deze tijd en er met hun gedachten niet bij kunnen dat wij producten gebruiken die onder onmenselijke omstandigheden in China zijn vervaardigd. We weten er allemaal van, maar vanwege het comfort en de status die deze apparaten ons bieden sluiten we onze ogen ervoor. De prijs van beschaving is altijd hoger dan we eigenlijk zouden willen.
Lees ook de recensie van Hoe Duur Was de Suiker.